* II.
Afdeel,
XIII.
Hoofdstuk.
I.
lirioden
dron Tulipifera.
Tulpdraa-
gende.
De Kenmerken zyn , negen Bloemblaadjes ,
vervat in eene driebladige Kelk ; de Vrügt
Pynappelswyze als uit Schubben famenge-
hoopt.
Twee Soorten komen ’er in voor , als volgt.
( i ) Tulpenboom itiet gekwabde Bladen
Zeer bekend is dit Noord - Amerikaanfche
■ Gewas geworden, door zyne voortplantinge in
ons Wereldsdeel- Men vindt, door den beroemden
H e r Ma n n u s , onder den naam vaii
Virginijche Tulpdr äugende Boom, mooglyk allereerst
, de Afbeelding daar van uitgegeven ,
doch alleen met de Bladen, hebbende dieHoog-
leeraar ’er de Bloemen niet van gezien- Uit
Zaaden, door den Oxfortfchen Hoogleeraar
B o b a r t ü s aan hém gezonden, maakte zyn
Ed. de gisfing , hoedanig de Vrugten mogten
zyn ; maar dezelven kwamen niét op. Men
hadt toen reeds, onder dien naam, in de Leid-
fche Akademie - Tuin een Boom van meer dan
e « s Mans langte, welke federt tot een taamelyke
grootte
( i ) Liriodendrön Folüs omis. Syst. Nat. XII. Gen. 689.
p. 373. Hort. Cliff. 223. Hort. Ups. 154- GRON. Virg. 60.
B.OYEN Lugdbat. 494. KALM. Hin. II. p. 322. TltEW. Ehret.
T. 10. Tulipifeia Aibor Virginiana. HERM. Lugdbat. 612. T.
613. Tulipifera Virg. tripartito Aceris folio. Pluk. Alm. 379.
T . 117. f. j . '& T. 248. f. 7. Catesb. Car. Ï.T.48. Seligm.
Vog. I. B. Pl. 96. Raj. Hiß. 1798. ß . Tulipifera Carolinia-
n a , 8cc, Pluk. Alm, 379. T, 68. f. j-.
grootte is,gekomen, welig tierende in de vasteArJ m
Grond. D ie , welken hy zo groot als een Ocker- xm.
nooten-Boom, in den jaare 1683, op een I#st-|ïoo?D«
plaats buiten Londen gezien hadt, en daar reeds
over de twintig Jaaren was geweest, droeg odkbom/
geen Bloem noch Vrugt.
Men vindt ’er thans, onder den naam van
Liriodendron met hoekige geknotte Bladen, een
zeer fchoone Afbeelding van, met de Bloem
en Vrugt, in de uitmuntende Verzameling der
Tekeningen van den Heer E h r e t , door wylen
den Roomfch Keizerlyken L y f-A r ts , T r e w »
,en in ’£ Werk van W e i n m a n n eene taa*
melyke met de Bloem, doch die van C a -
t e s b y , thans ook in ’t Werk van S e l i g -
M a n n over de Vogelen * is niet zeer fraay,
hoewel mooglyk niet minder naauwkeurig, wat
de Geftalte der Bladen aangaat, welken P l u-
k e n e t i u s by de Bladen van Efchdoorn, in
drie Kwabben verdeeld , met de middelde als
afgefneeden, heeft vergeleeken. Gezegde C a-
tesby merkt aan, dat de Bloem meer naar die
van de zogenaamde Kievits - Eijeren - Plant ,
dan naar Tulpen o f Leliën zweemt. Uit zyne
Afbeelding weet ik niet, wat oordeel daar over
te vellen. Hy merkt aan , dat het een zeer
groote Boom wordt, hebbende dikwils den omtrek
van dertig. Voeten. Dit moet men niet
van de Kroon, maar van den Stam verdaan,
waar uit de Wilden zo wel als de Europeaanen
E in