222 V e ELBROËDËRI GÈ Ü'ÖöMËN.
A fdeel Van ^et u’cftel'^e gedeelte van zulk een Blad s
Xvii, f» door vergrooting onder ’t Mikroskoop *
Hoofo- als F bevonden ; waar uit de ontelbaare me-
STprïti fiigte"VaÖ ^eeze Stippen blykt. Waarfchyn*
£em‘. lyk zyn deeze Stippen, die door ’t Mikro*
fkoop zig als Blaasjes vertoonen , de Vergaar*
plaatfen van dien Schat van Olie, welke dee*
ze Witten Boom zo vermaard gemaakt heeft,
en die zy ze lfs, zo zyn Wei Ed. aanmerkt,
in een eenvoudig Waterig Aftrekzel uitgee-
ven.
Smaibladi* Wat de derde Soort van Kajupöetie belangt,
HC' deeze is onder den naam van Myrto - leucoden-
dron, metfpits Laneetswyze Bladen, de Bloem
en Vrugten ge-aaird, door den Hoogleeraar j.
Ê ü r M"a n n u s voorgefteld, en door den Wel
Ed. Heer N. L . B ü r m a n n ü s genoemd
(Wilgbladigé) Myrtus, met Aairen aan de en*
den der 'lakken , ongcfleelde Napswyze Bes*
fen > de Bladen Liniaal - Lancetvormig en geheel
effenrandig (*). Dit laatfle heeft in alle de
Soorten van Kajupoetie^plaats , zo wel als de
Napswyze figuur der Vrugten, en die van den
Grooten Witten Boom maaken ook Aairen aan
de enden der Takken, maar in de Kleine zit-
; . . ten
f * ) Myrtus (Saligna) Spicis termlnalibus, Bacds tesfifibus
urceolatis, Foliis lineari - laiiceolatis integerrïmis. Uusm. Fl.
Jnd. p. 116. Arboc alba minor, Daim foctië Kïtsjil. RumFM,
Jlmi. II. p. 76. T. ï7.;f. z,
P O L Y A D E L P h I A. 223
ten de Besfen dikwils laager dan de Bladen ge- ir*
lyk in onze Afbeelding. 3
Behalve deeze Smalbladige is door R um- S S ;
PHi u s , onder den naam van. Ambonfchen8TüK*
Myrteboom, Hurong in de Landtaal genaamd , Boom.
nog befchreeven een Gewas , \ welk die Au* au«.
theur aanmerkt als de kleinfle fiag van de Kaju-kleinIte*
poetie, wordende’in ’t Maleitfch ook wel dus,
o f Camelan Daim Kitsjil geheten. Deeze blyft
mede klein, doch groeit Boomachtiger, hebbende
den Stam meestal van dikte als eens Menfchen
Been, zelden als de D y e , met o verend Baande
Takken, die'in dunne Rysjes verdeeld zyn , en
een j fierlyke Kroon maaken; zo dat het van
verre naar een grooten Rosmarynboom gelykt*
De Bladen , 'd ie onregelmaatig aan de Rysjes
Baan , en dezelven byna geheel bedekken, zyn
weinig gröoter dan Rosmaryn - Bladen, een groo-
te Vingerbreed lang en een Stroohalm breed ,
blygroen en Speceryachtig, doch zo fcherp niet
als die van den Kleinen Witten Boom. De
Bloemen zyn mede klein en vyfbladig, doch
komen enkeld, hier en daar, voort, bevattende
twintig of vyfentwintig Meeldraadjes en een
groenen Stamper. De Vrugten zyn Beliën als
die der Myrteboomen, doch Baan in een.klein
Napje öf Dopje van buiten zyn dezelven in
v y f Ribbetjes verdeeld: de Kleur is zwartachtig
o f donker bruin, de Smaak Speceryachtig, doch-
niet fcherp.' Deeze Besfen zyn droog en taa*
melyk hard , van binnen in vyf Celletjes ver.
H* Deel. xif* Stuk,