II. fte Appelboomen (*), en dat men die op Cey-
xvnL* l°n °°k wüd zou vinden, fchynt de Hooglee-
H ooid- raar N. L . B o r m a n n o s te onderftellen. De
stu k . zelfde Boom, nogthahs, met kleine Limoentjes,
welken zyn Wel Ed. uit het Werk van den
Hoogleeraar zyn Wel Ed. Vader aanhaalt, is
door hem te vooren tot de Limonia betrokken,
fcn de Afbeelding ziét op de voorgaande. Ook
ichynen my alle de Limones en Limonelli van
R o m p h i ü s , gelyk voorheen gemeld is * ,
dat Geflagt en niet tot het tegenwoordige te
behooren. In derzelver afgebeelde Bloemen
openbaart zig het Kenmerk van den Citroenboom
nie t, en de Vrugten zyn ’er zeer van
verfchillende. R o m p h i ü s zelf merkt aan,
dat alle de Citroenen in Indie aan Heeïïerachti-
ge Boomen o f Struiken groeijen, die van den
Citroenboom der Ouden , welke zyne Groeiplaats
aan den Berg Atlas hadt, grootelyks ver-
fchillen , waar van men eertyds die kostbaare
Tafeltjes maakte, bekend onder den naam van
Menfes Citrece & Citfince ( f ) . Anderen, evenwel
, verbeelden z ig , dat dezèlven van Cederen.
Hout waren,-en dus by verbastering genoemd
werden , in plaats van Cedrince, ’t welk groote
waarfchynlykheid heeft ( | ) . I
Wat
Vtrani. der Surin. lnfekten. bl. zs. T. 28.
( f ) RllMPH. Herb. Amb. 'I I. p. 100.
(H HOEFMAN ie Meiicam. Officinalibus. ,p. <fgj,
Wat hier van z y , men vindt een zogenaam- '*?•
den Cederaat - Boom, welke van fommigen voot Xvn.
den eigentlyken Citroenboom gehouden wordt. Hoofd-
F errarius noemt denzelven Malum Cedriumsrv *
en geeft daar van v y f Soorten op, doch anderen
tellen maar vier Soorten, houdende de
Citroen van verfcheiderley gedaante voor eene
Speeling der Natuur. Die wy Cederaat noemen
heeft eene gekarbonkelde bly-geele Schil, minder
dik dan in de' gemeene Citroenen, en het
Vleefch is verdeeld door tien Vliezen, zonder
Korrels, vol van een aangenaam zuur Sap, zyn-!
de de Takken met fcherpe Doornen bezet. Ift
lieflykheid en kragt van Geur is deeze uitmuntende.
Men heeft ook een halfilagtige o f Her*
maphrodiet - Cederaat, welke half Oranje is ,'half
Citroen, en dus een zeer wanftaltige Vrügt uitmaakt
, Wordende van fommigen Bifarrè genoemd
, en, zig “Vertoonende als een halve Citroen
aan een halven Oranje - Appel gegroeid.
Ieder helft tleeft daar in zyne eigene hoedanigheid
byna, zo in de Kleur, als in de Schil en
het Vleefch. In de Bloemen zelf is deeze vermenging
blykbaar.
Ten opzigt van het Gewas is dé Citroen^ limoen,
boom zagter van Hout dan de Limoenboom , oom‘
en deeze overtreft hier in , wederom , den
Oranjeboom , van wien zy beiden verfchillen
doordien de Bladfteelen ongevleugeld zyn. In
de Geftalte is minder verfchil, dan tusfehen
onze Appel en Peereboomen plaats heeft. Even-
N 2 wel