tï, ten lang behoudt. Uit de Bloemen ftooken dië
A XHL* van Martenique een Liqueur, Eau Creole gë-
Hoofd- naamd, welke men houdt voor den geuriglten
stuk. Morgendrank. De Spaanfchen en Engelfchen
noemen den Boom Marhei, de Ftanfchen Abri-
m‘ cotier , zo ik denk , om dat het Vleefch der
Vrugten naar dat der Abrikoozen zweemt (*).
Volgens anderen noemen de Engelfchen hem
Mamnee , Moriiin o f Toddy - Boom , en het
S a p , dat men uit de ingefneeden Takken
tap t, Momin - of Toddy - Wyh , daar men
maar een Glaasje te gelyk van drinken moet 5
zynde dezelve zeer verkoelende , afdryvende
en dienftig tegen het Graveel en den Steen.
Het wordt voor de lekkerfte Vrugt op Hispan-
jola gehouden.
De Heet J a c q u i n geeft een Afbeelding
van deeze Vrugt en van de Pitten, waar uit
b l y k t d a t dezelve uitermaate ruuw zyn en
langwerpig , naar Amandelen in de Bolder ge-
lykende ; merkende ook aan , dat de Vrugt
maar ééne holligheid heeft. Zyn Ed. heeft
van deezen Boom tweeflagtige Bloemen waargenomen
, êri ook Mannetjes - Bloëmen, dat
i& zonder Vrugtbeginzel, op den zelfden o f op
een anderen Boom, zynde de K e lk , Bloemkrans
en Meeldraadjes, in beiden eveneens.
(2) Pram-
(*) jAcq- Anur, Hiß- p. stf*. Tab, ist. Fig- s-s.- -
f (fc) Prammenboom , die de Meeldraadjes lan- ïl.
ger dan de Bloem heeft. ^™i{U
Hoofd»
De Heer O s e e c k vondt deeze Soort , stuk.
b y zyn vertrek, op het Prinfen • Eiland by Ja-
va ( * } , alwaar die aan de Oevers, (van de Ri» Afiatka.^
vier , geloof ik , daar zy Water fchepten ,) f^“ nn '
over ’t Water hing. Op denzelven bevonden
zig groote zwarte Mieren, die het beklimmen
van deezen Boom zeer moeielyk maakten ,
dat zyn Ed. nogthans doen moest , om de
deelen der Vrugtmaaking te 'befchryven. Hy
bevondt de Kelk tweebladig , de Bloem vier-
bladig , de Meeldraadjes in groote menigte ,
Draadachtig dun , korter dan de Styl , doch
langer dan de Bloemblaadje s , die langer waren
dan de Kelk. De Meelknöpjes waren byna
rond en klein : het Vrugtbeginzel omgekeerd
- Eyvormig. De Boom was zeer Takkïg en
neigde met den Top nederwaards. De Bladen,
by bosfen Baande aan de uiterde enden
der Twygen , waren ongedeeld, glad, Vleezig,
uan de punten een weinig gekarteld, met
beurtlingfe dwars - Ribben. De
(z) Mantmea Sta minibus Flore longioribus, OSB. It, 278.
Mammea maxima Foliis longioribus &c. BitOWN. Jam. 248 ?
Mali Perfica: Mameys Folio tongiore Aibor maxima, Conice
fïilcato cinereo amaro. Sloan. Jam. igo. Hiß, II. p. 124 ?
BUR.M. Fl. Ind. 120.
(*) Dit Eilandje legt in ’t inkomen van de Straat Sunda,
'ter regter hand , een weinig benoorden den Westhoek van
Java. Habitat in Java. OSBECK , zegt LlNNJECS.
B
II. Deel, lil, stuk.