II. opgegeten , en dan door den Afgang geloosd ,
A xmEL* hetwelk deeze Boomen vermenigvuldigt.
H o o f d - Hoewel deeze Vrugten ookaanTrosfen groei*
stuk. jen ( ]-an jk toch in dit alles weinig overeenkomst
Eo?mZga' met den gedagten Druiveboom befpeuren. De
Reuk deezer Bloemen, als uit dien van Narcis*
fen en Kruidnagelen famengefteld, is ongemeen
fterk, doch zeer bemind by de Indiaanen, die
dezelven zeer gaarn by zig in het Haair of in de
Kleederen draagen , als ook in de Huizen en
Bediteeden uitfpreiden , alwaar die haaren Reuk
behouden tot den derden dag. Zy mengen dè-
zelven onder den Tabak , dien zy rooken,
o f onder de Pinang , welke zy kaauwen. Op
Bruiloften en Maaltyden worden ’er de Huizen
mede verfierd. Ook maaken zy , door deeze
Bloemen , met die -van de Sampacca, in Olie
af te trekken, een welriekende Zalf daar van,
met andere Speceryën en Kurkuma, om zig het
Lighaam daar mede te befmeeren. Dit 'doet
inzonderheid het Vrouwvolk, meenende dat die
geele Kleur haar bevallig maakt. De gedestilleerde
Olie van deeze Bloemen is , inzonderheid
te Batavia , by de Ligtekooijen zeer in achting,
en wordt van haar, by Druppeltjes, zeer
duur betaald. Inderdaad deeze Olie, waar van
iets door den meergemelden R i c h t e r , te
Batavia lang in de Apotheek geweest, doorhem
zelf geftookt zynde is medegebragt, en my ter
proeve vereerd , bevind ik zeer lieflyk, doch
als merizé by zig draagt of veel ruikt het Hoofd
be*
zwaarendé , -gelyk R u mp h i ü s dien aangaan- H*
de zegt. xiii.
Behalve dé tamme zyn ’ér oók Wilde Canan-HooFD-
ga - Boomen, waar van Ru m p h i ü s driederleySTÜK*
befchryft, een Driebladigen, een Smal- en een
Breedbladigen. De eerfte wordt, wegens de
driebladigheid der Bloemen, dus geheten. De
Vrugten hebben de grootte van Pruimen en belatten
drie platte Korrels, leggende in eén Sly-
merig Vieefch. Van de Pitten deezer Korrels
wordt, door de Indiaanfche Vrouwtjes, eén
welriekende Zalf o f Boborri gemaakt.. De Smal*
bladige komt in gedaante naast -aan den Tam-
men , doch heeft Vrugten als Hazelnooten j
mede aan Trosfen groei jenden De Bréedbladi-
ge Remt, wat de Bladen aangaat, meest met
den Sampacca-Boom overeeh. Van allen zyn
de Korrels welriekende , en de verfche Bloemen
flap y maar gedroogd zynde byna zö fterk
van Reuk als die van den Tammen Gananga-
Boom.
(2) Uvaria met Zaagswys’ getande Bladen. u.
Uvaria
De hier bygevoegde Japanfche, van KAEM-ppanfche.
pfer befchreeven, is maar een kleine Heefter,
met Takken van een Vinger dik, met eene
Schors
(2; Uvaria Folüs fetratis. Syst. Nat. XII. Fratex viscoius
ftocumbens, Fölio Telèpha vulgaris «mulo, Frudlii iac«ni*-
lb. KjEMPf. Am oen. 476. T, 477.
F
il.Diti, in. s?vx.