• TI.
A fd e e l .
xix.
H oofdstu
k .
*P V iïd t
Fynbotm.
van K leur; de derde deszelfs fmalbladige, met
paarfchachtige Katten. Die van den gewoonen
Laplandfchen en Sweedfcheti Pynboom zyn
g e e l, o f ftrooijen ten mini te een geel Stuifmeel,
dat de dorre Hey-velden als Zwavel bedekt.
Men heeft ’er aldaar waargenomen, die
'de Schors w it, die dezelve rood en die ze bruin
hebben. Ooit ftaan de Bladen, die mén, wegens
hunne figuur, Naalden noemt, en welke rondom
de Looten o f Takjes groeijen, in fommigen
ruimer, in anderen digter,in deeze Soort altoos
twee by elkander in een Scheede, daar zy in de
Denneboomen enkeld zyn. Eene Verfcheiden-
heid, welke byna alle de Hoofdtakken uit den
Top van een korten Stam , regt en gekroond
uitbreidt, was onzen Ridder in de Bosfchen van
Lapland zeldzaam , doch overvloedig in zyne
Reize door Opland voorgekomen. De hooge
Pynboomen hebben weinige en maar korte Takken
aan de Noord - zyde ; dit maakt de Kroon
■ zeer fcheef, waar door de Lappen hunnen Koers
in de Bosfchen , als naar ’t Kompas, weeten te
richten. Aan veelen der hoogflen waaijen ook
de bovenfte Takken , door de guure Winden,
in die koude Gewesten des Aatdkloots, dood ;
’ t welk door de afvallende Takken de Wegen
als verfpert en voor een Reiziger zeer moeielyk
maakt. Niets yzelykers , echter , kwam hem
over , dan toen zyn Ed. door een Bofch van
Pynboomen reisde, verfcheide Dagreizen groot,
’t welk kort te vooren door den Blikfem in
brand
brand geftoken was geweest en dus ten deele II.'
afgebrand. Een klein Koeltje aldaar ontflaande
deedt een menigte van hemel hooge Pynboomen, H oofd-
wier Stammen half doorgebrand waren, om verSTUK'
vallen met een gekraak, dat verfchrikkelykwas;
zo dat zy naauwlyks raad wisten tot berging van
hun Lyf.
Gelyk van de Berken, maaken de Laplanders
van de Pynboomen , die ’er nog gemeener zyn ,
zeer veel gebruik. De Brand ( lo f , die zy ’er
van hebben , hoewel hoog noodig, is het min-
fte. Aan Stammen die fcheef ftaan, ’t welk op
de Oevers der Rivieren en in Moerasfen dikwils
voorkomt, bevinden z y , dat het Hout aan de
zyde naar den Grond zeer hard is , byna als
Palm - Hout: zy noemen hetzelve Tioern o f
Kioern, en maaken ’er de Plankjes van, die zy
aan de Voeten binden , om ’s Winters over de
Sneeuw te kunnen loopen. Van dat zelfde Hout
maaken zy hunne Boogen , om Inkboorntjes ,
zo wel de gemeene als de Vliegende, die ’er
doch zeldzaam voorkomen , te fchieten; voegende
het met Berken - Hout famen ,; en dit
,vast hechtende met Lym uit de Vellen van
Baarfen gemaakt.
Volgens onzen Ridder hadt het R a y m is , Pynboom-
toenhy verhaalde dat de Laplanders Brood maak-Btood*
ten van Berken - Bast * : maar die Autheur * Zl>
fchynt zigalleen in den Boom vergist te hebben.bladz-2sö.
Van den Bast der Pynboomen bereiden zy wee-
zentlyk Brood , dat men Pynboom-Brood noe-
A a i men