A fdeel b,yk£ 3 dat dit Seen ander is dan het Loo'gzoilt
xx. uit de Asfche van het verbrande Hout, en ,
H oofd- dewyl dit . niet. tot het maaken van Buskruid
S c^enen ^an » 20 ls het te denken, dat hy de
h>m.’ £e' uitgedoofde Kolen van dit Wilgen-Hout zal
\ bedoelen } welke ’er zeer bekwaam toe zyn*
D e dunne Takjes, niettegenftaande zy Zwiepig
nederwaards hangen, paarfchachtig zyn en glad ,
hebben toch de buigzaamheid niet van onze
Bindwiigen. Het wordt een taamelyke Boom,
die aan den Èuphraat menigvuldig groeit.
De Tiende, en volgende Soorten, als te
klein van Gewas zynde om onder de Boomen
geteld te worden , laat ik voor de Heefters
óver. Dus komen ’er ook, onder de Wilgen
met geheel ongetande, zo gladde als ruige Bladen,
geen Boomen voor : maar de vierde Af-
deelïng , met eenigermaate getande ruige Bladen,
kan geheel hier t’huis gebragt worden, als
volgt.
xxviii. . ( a8) Wilg mei ovaale rimpelige Bladen, van
Salix Cuprea. ' 071-
Ruige
Will?« ••
’ .. (2*) Selix Foliis ovatis xugofis fubtus tomeiitofïs , undatis
fuperne denticulatis. Syst. Nat. XII. Peg. XIII. Royen
fugdbat. 83. Fl. Suec. 811:900. GmEL. 5:3. I. p. ls?,
DAL. Paris. 298. Salix Rol. fubcrenatis &c. Fl. Lapp. 36s.
T. s. f. s. Salix Folio rugofo , obiter fetraro &c. Hall.
lie h . 1 ss» Salix latifolia rotunda. C. Tl. Pin. 474. r Aj. Angl.
|II, p. 449- ß . Salix Foliis oblongis, fubtus vill«I3s ,& c .
Fl. Lapp. 367. T. 8. f. u. Salix Foliis elliptico - lanceolatis *
fubtus Seiiceis, appendiculatis. G.mel. I, p, 163,
onderen Wollig, aan den rand gegolfd, II*
en naar de Punt toe gekarteld. ^ x x EL
Hoofd-
Gemeenlyk noemt men deeze de Rondbladi-^UK•
ge o f Ronde en ook wel alleenlyk Ruige Wilg ,b
wegens de uitneemende ruigheid der Bladen ,
vvelke ’er ook den Latynfchen naam van Ca-
prea o f Geiten-Wilg aan heeft doen geeven.
By T a b e r n ^ m o n t a n u s is eene breed
en èehe rondbladige daar van afgebeeld. Vol-
.gens onzen Ridder hadt die in Sweeden voorkwam
de Bladen flegts van ondereh, doch de
Laplandfche aan beide kanten ruig. De Heer
H a l l e r noemtze Wilg met rimpelige, flaauw
gekartelde , van onderen Wollige Bladen en zeer
dikke Takken. Zyn Ed. verbeeldt z ïg , dat naar
den Ouderdom de Bladen fomtyds fpitfer, fom-
tyds ruiger zyn , ja fomtyds geheel glad. Men
heeft Waargenomen , dat aan den zelfden Stam
wel eens gekartelde en geheel ongekartelde Bladen
voorkomen: zo dat men hier in eenige toe-
geeflykheid gebruiken moet. In Vrankryk noemt
menze Margeau. Aan den Duinkant van onze
Provincie komt deeze menigvuldig voor. Zie
hier hoe gedagte Heer dezelve waarnam , in
Switzerïand.
„ De Bladen zyn taSmelyk groot, met den
,, rand getand o f ongetand, byna zo rimpelig
„ als de Salie-Bladen en Sappig , van boven
„ ruigachtïg van onderen wit, met eene korte
„ Kafoenachtige Wolligheid , fomtyds ovaal,
G g „ fom