, & Afchgraauwe Schors en uitgebreide Takken,
waal' aan fraaÜe ronde Blaadjes liaan, gelyk hy
Hoofd- dezelven in Afbeelding brengt. Men behoeft
Stuk dan niet te twyfelen of het wordt een taamelyk
S S * groote Boom , gelyk veele dien ook, in de/I ui-
nen van Italië en zelfs van Vrankryk en Duitfch-
land, gezien hebben.' Het Mannetje is van het
Wy fje onderfcheiden , doordien het de Bladen
kleiner, eentgcrmaate langwerpig en liomp
heeft, dikwilsin drie uit den groenen zwartachtige
Blaadjes verdeeld; terwyl in het Wyfje de
Bladen grooter , vaster , ronder en gemeenlyk
vyF- Vinnig zyn, volgens B o c c o n e , die ten
opzigt van de Bevrugting der Siciliaanfchen iets
aanmerkelyks verhaalt, hetwelk ik op dezelven
in ’t algemeen zal toepasfen.
Bevrug- , , De Boeren plukken de Katten van de
,, Mannetjes Piftache - Boomen , wanneer dezel-
„ ven aan ’t open gaan toe zyn, a f, en zetten-
„ zé in een Pot met natte Aarde , dien zy han-
„ gen aan een Tak van den Wyfjes Piltache-
,, Boom, Iaatende dezelven daar blyven tot dat
,, zy verdorren , op dat het bevrugtend Meel
„ zig door den Wind over den geheelen Boom
, , verfpreide. Anderen vergaderen de Manne-
' „ tjes Bloemen en bewaaren die droog in een
„ Zakje, fpreidende zelf, wanneer het Wyfje
„ haare Bloemen opent, het Stuifmeel over den
„ Boom. Men moet de Mannetjes Bloemen
9, afplukken, voor dat zy opengaan, om dat zy
j, anders haar bevrugtend Stof verliezen zouden
yy
en, indien deeze Bevrugting niet gelchiedde, , II.
„ zouden de Boomen misdraagen ; maar, wan- AF£|EL'
neer de Mannetjes- en Wyfjes Boomen digtftooFD-
,, by elkander liaan, zo laat men dit Werk aan stu k.
„ de Natuur over” (* ).
De Vrugt, welke deeze Boomen uitleveren, De
is van zeer groot gebruik in de Oolterfche Lan-gjjgj£
den. Men noemtze Pifiache-Nooten of Pijiasjes,
en die benaaming, byna in alle Taaien Van Europa
doorgedrongen , is overeenkomftig met het
Griekfch woord Pijtakion, dat van het Arabifch
of Barbaryfch Woord Fiftici o f Fijluk afgeleid
zal zyn. Men noemtze dus ook wel in ’f Neer-
duitfeh Fistichen, maar gemeenlyk, even als in ’t
Franfch , Pijlaches , hoewel fommigen ’er ook
den naam aan geeven van Pimpermeten. De
geftalte is byna als die der Hazelnooten , doch
zy zyn wat langer en hoekig, aan de eene zyde
ronder , aan de andere zyde platter, gefpitst en
geribd. Haar Dop is dubbeld , de buitenfte
Vliezig dun en broolch , eerst groen dan ros:
de binnenlle dikker , Houtig en taay , glad ,
wi t , in de holligheid een bleekgroene Pit bevattende
, die vet is , van een Olieachtige,
wat bittere, doch niet onaangenaamc Smaak ,
Inet een rood Huidje bekleed*
De
m Zo ziet men , dat aldaar in ons Wereldsdeef nagenoeg
Wet zelfde plaats heeft, als in Arabie en Perfie met de Dadel-
boomen. Vetgelyk liet II. DEÏX.5 I. STuiï, van deeze -Nét.
Hijlorie, bladz. 364.