H.
Vrugt van twee Vuilten groot hebbende, of
‘ ook kleiner. Anderen vergeleeken dezelve by
een Kwee « Appel en fonimigen by Perfiken o f
middelmaatige Nooten. S l o a n e noemt hem
'zeer groote Perfiken - Boom, met ronde glinlte-
rende gladde' Bladen , en een zeer groote rimpelige
A fdeel.
XIII.
Hoofdstuk:.
Trammen-
‘boomt
ruuwe Vrugt. De Heer J a c q u i n j ,
die hem onlangs naauwkeurig op zyne Groeiplaats
waargenomen heeft', fprèekt ’er aldus
van.
Het is een regtflammige Boom, met reden
onder de fchoonften van Amerika te tellen ,
wegens zyne digte, oreede en aanzienlyke
Kroon. .De Stam , agt Voeten hoog, rust op
een dikken langen Penwortël, zo dat men hem
b e zw a a r ly k kan verplanten. De jonge Takkeii
zyn vierkantig : de Bladen ovaal o f Spatelvormig
, effenrandig, Homp, zeer glad en glanzig,
Lederachtig , lievig , met evenwydigë dwars-
Streepen , kort gelleeld / gepaard, v y f o f agt
Duimen lang. Hy heeft eenbloemige, korte,
Steeltjes, op de llerklie Takken verfpreid, met
zoetruikende witte Bloemen , van anderhalf
Duim breed. De Kelk is wel altoos zeer diep
ingefneeden , en dus in tweeën verdeeld, maar
eenbladig aan den grondlteun (*), Dikwils is
dëi
( * ) Het komt 'er hier juist op aan, of de twee Blaadjes
van de Kelk van onderen aan elkander vast zyh of niet; 't
welk zekerlyk deeae Heer zal waargenomen hebben.
dezelve ook in drieën gefneeden, met een vyf- ^ .
o f zesbladige Bloemkrans ; doch zulks wordt, Xm. *
door het infcheuren van ’t een o f ander Bloem Hoofd-,
blaadje of Slip veroirzaakt. De Vrugt , dieSTÜK* ,
rondachtig is, komt, naar het getal der Pitten, boom. '
Waar van één o f twee dikwils misdraagen, fom-
tyds ook eenigermaate drie- of vierkantig voor,
hebbende van drie tot zeven Duimen middeUyn.
Z y is met een dubbele Schors bekleed , waar
Van de buitenlid, Lederachtig, een Linie dik
en taay, uit den bruinen geelachtig , en
door gekruille Infnydingen overlangs Verdeeld,
hiet dan by brokken afgehaald wordt van de
daar onder leggende. Deeze binnenlle Schors
is dun en geelachtig , en moet voorzigtig van
het Vleefch afgelcheiden worden , want, zo
men een gedeelte daar Van mede kaauwt, veroirzaakt
zulks eene bitterheid ih de Mond, die
zig wel niet aanftoUds openbaart 4 maar dikwils
twee o f drie Dagen byblyft. Niet minder bitter
is het Vleefch digt aan de Pitten; zynde hetzelve,
voor ’t oVerige, ongemeen lekker, bly
geel en tevens van een aangenaame,Kruiderige,
Reuk. Men kan het, even als dat der Meloenen,
in brokjes fnyden , en dus wordt het, by
fommigen, ingefuikerde W yn , op Tafel gezet,
om, indien ’er nog eefiig bitter aan mogt zyn,
hetzelve daar af te fpoelen. Door dit Vleefch
in Syroop te kooken, maakt men ’er eene Marmelade
van, welke de Reuk en Smaak der Vrugten
Jl. Deel iii sruss