II.
A fdeel.
x v i i i .
H oofd*
stu k.
1
Stilago
Bunius.
Tamme.
a2 <5 M a n w y v i c e B o o m e n .
X VIII. H O O F D S T U K .
Befchryvingyan A B oomen, in wier Bloemen
de Meeldraadjes, op de een of andere manier,
met den Styl famengevoegd zyn , deswegen
Manwyvige G y n a n d r i a genaamd.
In de Klasfe der Manwyvigen van het Stel-
zel der Sexen zyn thans dertig Geflagten
aangetekend , naar het getal der Meeldraadjes
in Rangen verdeeld; gelyk men ’er dus negen
van Tweemannigen en acht van Veelmannigen
onder heeft. V y f Geflagten van dezelven leveren
Boomen uit, als volgt.
S t i l a g o . Salamanderboom.
Dit behoort tot den Rang der Driemannigen,
alzo de Bloem drie Meeldraadjes heeft en éénen
Styl, zonder Bloemblaadjes; de Kelk is éénbla-
dig en byna driekwabbig: de Vrugt eene Kogelronde
Bezie.
De eenigfte Soort ( i ) is een Gewas, dat
R umphiu s den naam geeft van Bunius, die
van den Maleitfchen naam Bune is afgèleid.
Daar is een Tamme van, die op Java groeit,
wor-
(*) Stilago. Syst. Nat. XII. Gen. 127?. p. ss7. Veg.
XIII. p. 583. Mant. U2. gURj*. Fl, hi. ïS, RUMPH. dmk,
III. p. 204, T. 13 I,
wordende te Batavia Katti Kutti geheten, en n .
eene Wilde, dien men Salamander - Boom noe- Apdéel.
men kan, om dat zyn Takken, wanneer byge- Hoofd-
val de Bladen afbranden, onbefchadigd bly ven, stuk.
zo Rumphius aanmerkt. De Tamme wordt
hier/dgentlyk bedoeld.
Het is een middelmaatige Boom, doch die de
Kroon niet groot h e e ft, en meest uit dunne
Takjes beftaande, welke met Bladen bezet zyn
als die van de Gojaven, doch dik, fappig en
glad; zozwaar, dat de Takjes daardoor neder-
buigen. Het Eloeizel komt aan ’t end der Blad-
fteelen by Trosjes voort, van een Vinger lang,
en daar op volgen de Vrugten, als Aalbesfen ,
doch van grootte als kleine Druiven, met eeni-
ge Zaadkorrels o f Pitten in ’t fappige Vleefch*
In ’t eerst zyn deeze Besfen rood en zuur, doch
in de rypheid zwart en dan zeer aangenaam van
Smaak, zo dat men deeze Vrugten op de Markt
te koop brengt. Men eetze, even als Druiven,
raauw uit de hand, om datze rins zyn en den
Dorst verflaan. De Bladen kunnen als Moes
gekookt worden, en bet Vee eetze gaarn. Men
kan deeze Boomen van Stek voortplanten, even
als onze* Aalbesfen.
De Wilde Bunius groeit op Ambon en de wilde.
Molukkifche Eilanden, wordende aldaar wel zo
dik van Stam, dat hem een Man naauwlyks kan
omvademen. De Bladen komen veel met die
van den Tammen overeen, en hy heeft ook een
zonderling weeke , Sappige Schors , wel eeft
„ „ ... „ P 2 Duim II. Deel. III. Stuk.