XI.
A f d e f l
XXI.
Hoofdstuk.
Ahornbom.
Dat deeze Boom een gemaatigde Lugt bemint
, heeft T h e o p h r a s t u s reeds aange-
merkt. Hy groeit niet alleen in de Gebergten
van Switzerland en Ooltenryk, maar ook in de
vlakke deelen van Engeland en de Nederlanden;
hoewel hy mooglyk zynen oirfprong uit die Gebergten
heeft, T o u r n e f o r t vondt hem
in ’t Bofch van Fontainebleau tusfchen de Rotfen
groeijeD. Hier te lande komt hy in de Haarlemmer
- Hout en andere Plantagiën o f Bosfchen
by Buitenplaatfen voor , alwaar hy waarfchyn-
lyk geplant zal zyn.
Zyn lierlykheid kan deeze Boom wel draagen,
H y groeit tot een aanzienlyke hoogte , doch
maakt geen fraai je ronde Kroon, gelyk de Linden.
Dewyl ook de Bladen vroeg afvallen, en ,
fchielyk verrottende , hier, door de Laanen ,
Pleinen en Straaten, in ’t wandelen, onbevallig
doen zyn ; zo wordt hy niet veel geacht. D e
Schors is voor ’t Gezigt niet aangenaam, en het
Hout der Takken broofch ; zo dat z y ligt aan
Rukken waai jen door een Stormwind. D e grootheid
der Bladen, die fierlyk uitgefneeden zyn ,
byna als Wyngaardbladen, wat donkerer groen
van Kleur , is het eenigfte dat hem bekoorlyk
maakt in Lusthoven. Men vindtze fmaller o f
breeder , meer o f minder ingefneeden , ook
donkerer o f ligter groen en bont. D e Bloemen
groeijen aan T ro s je s , van verre naauw-
lyks zigtbaar, bleek groenachtig van Kleur, en
de Zaadhuisjes zyn gevleugeld, vertoonende
zig
z i2 , dewyl ’er veelen by elkander zitten, byna II.
als bosjes van gevleugelde Infekten , en m t XXI •
byzonder als van de genen die men Juffers o f Hoofd-
•Puiflebyters noemt. In derzelver dikke end isST™*^
een wrangachtig Meelig Zaad vervat (* ;. hoom °rn
D e Wortels van deezen Boom , gekneusd suikerach-
uitwendig opgelegd, zouden, volgens P u n i u s , ^ v°st'
tegen de Leve r -Pyn, en volgens S e r . S a m -
m o n i c d s , in W yn afgetrokken en gedronken
, tegen het Zydewee van dienst zyn. In ’t
Voorjaar , wanneer de Knoppen zwellen, geeft
h y , ergens gekwetst o f gebroken zynde , een
zoet en drinkbaar Sap uit, even als de W yn-
gaard - Ranken, wanneer men die te laat
fn o e it, en veele andere Boomen. L i s t e r
heeft door v e e le Waarneemingen op deAhorn-
boomen ontdekt, dat zulks ook in de Herfst en
den geheelen Winter door, met maatig vriezend
Wee r , gefchiede. Het Sap , dat ’er dus uitloopt^
is zoet en fchynt veel overeenkomst
te hebben met dat der Suikergeevende Ahorn-
boomen in Noord - Amerika, waar van ik ftraks
zal fpreeken.
Middelerwyl kan ik niet nalaaten gewag te ij* * »
maaken van een zonderling Verfchynzel , my 0? de
deezen Zomer in de Haarlemmer-Hout voorBladcn*
oekomen , en denkelyk aldaar niet ongewoon.
«Ik
(*) Uit hoofde van hetzelve kan men hem geen Eikel-
dra3gende Boom (Arhor Glandifera) noemen, gelyk gedaan
is in Blancahdi Lexico Medico, pag. 7,
l i , deel. nu Stuk»