IX. is-, met de Vinbladen zeer groot, witteJ31oe-
Afdeel, ^ omgedraaide, hopgroode, dikke zeer
HpoFD- fraaije Haauwen. B « o w n e geeft °er dén naani
stuk. van Boómachfige Mmo/^,'mpt èé'né Afchgraauwc
Schors; de Bloem-.Aaireh Ktootrond j
de Haauwen van binnen rood, met zwart glih*
flerend Zaad. -Pl ü k e n e t i ü s merkt aan»
dat de Bladen van een brëedëri Grondfteun fpits
üitloopen. De groote Bladfleelen , zo wel als
de Takken en alle dë Steeltjes rüigi zyn bezet
met zeven paarefl van ■ zydelingfé Bladfleelen ,
die ieder zeventien paaren van Vinblaadjes hebben,
waar van de bnderften kleinst, volgens onzen
Ridder.
(22) Stuipboom, die ongedoomd Ir* 'met dub-
beid gevinde Bladen van vürpaaren, de
Vinnen langwerpig ovaal ? de 'Bhévien en-
kelbroederig gehandeld , den Stam Boom*
achtig. f ,. ;
Door H a s s e l q u i s t werdt, in Egypte*
deeze Soort van M imofa waargenomen, wel-,
ke hy een Boom tytelt, in ’t.Arabifch Lebbek
genaamd, en, dewyldieinde. Hpven. te KaU
ro groeide, zal het Gewas mooglyk uit Arabie
(22) Mimofa inermis, FolHs pinnatis quadtijügis &c.
Syst. Nat. XII. Veg. XIII. Mimofa Foliis. pinnatis &c.
Ha s s e l t AS. Ups. 1750. p. 9.f Itin.. 47j'; *iz. Acacia
npn fpinofa Itsd. Or. Coiute* Foliis &C. PLUK. ^ üh». II. f.
Ui. f. 1.
XXII.
Jllimofa
liibbek-
Aiabiichc.
bie afkomftig zyn. In tweejaarigen , die hy W
aldaar gezien hadt, was de Stam naauwlyks A^xi.U
een Arm d ik , en de grootte als een Kerfen- Hootd-
o f Amandelboom ; doch het worden Boomen , 8TUK*
zegt hy , van hoogte als de Gebouwen. Hy Stu’Pi,m'
meldt alleenlyk, dat de Bladen gevind zyn,
dat is met korte Steeltjes aan een gemeens.'
Rib gehecht, fluitende zig,-met het ondergaan
van de Zo n, tegen elkander. De Bloemen
ftonden ieder op een eigen Steeltje j en hadden
een gekleurden, vyftandigpn Eelk, waar in een
Trechterachtige' Bloem , van dergelyke K leu r ,.
dat is , uit den wittengeelaehrig , met veele.
zeer lange Meeldraadjes , , en een langwerpig-
Vrugtbeginzel, wordende een platte Haauw o f
Peul , .van anderhalf Voet lang. cn rykelyk een
Duim breed.
L i nnjküs geeft maar een Span langte aan -
de Peul 5 'zyn Ed. zegt', dat dq Bloemen by
ggfteelde Bondeltjes voortkomen , cn dat het
g e t a l der. Vinblaadjes ,>die : een Duim langte
hebben, van twaalf' tot- twintig is. In de Af-
bedding der aangehaalde Oostindifche vanPui-
k e Ne t t o s , vind ik op' ’t ; hoogst maar tieno
Vinblaadjes , enr> de Bladen hebben geen ’t-
minftei biyk’ yan. dubbeld gevind o f vierpaarïg i
te zyn. Van waar is dan de bepaaling deezer
Soort afkomftig ?