, jj fomtyds korter en ronder. Ik heb ’ér gezien
xx.. *j> van drie Duimen breed en een' weinig langen
Hoofd- „ Somtyds. hebben zy geene , fomtyds zeer
vt^Uge. 5» groote Ooren , meest voorkomende in ’t bo-
ioom. 3» Venfte Gewas, De Raadhuisjes zyn fraaijer
»> en meer gedraaid dan in ^dere Wilgèn. Gal*
33 ïetjes vind ik niet zeldzaam op de. Bladen.”
De bepaaling van deeze Soort zou dan beter
wat ruim genomen zyn : by voorbeeld," Wilg
met ovaale rimpelige Bladen , die fomtyds Wollige
aan den rand gegolfd, en eenigerrnaate gekarteld
zyn, fomtyds geheel epen. De Héér, Gmelin ,
immers, heeft ook dergelyke Verfcheidenheden,
daar van , in Siberië waargenomen, alwaar Bet
dikwils maar eens Mans jangtè 'hoog, voorkomt,
fomtyds ëen groote Boom wordt, die de
Takken buigzaam, ruig o f glad.^heefn . p it gebeurt,
volgens, onzen Ridder , ih ilapland niet
zelden, en d é jónge 'iT'a^jes z y h ’daar bezet met
een bleek'e Wolligheid,, Zyn Ed. betrekt hier
toe, als eene Verfeheidenheid .,' niet alleen éene
Laplandfche W ilg , die de Bladen langwerpig,
van onderen ruig , de. onderften gekarteld, de
‘bovenften effenrandig hepf tmaar ook een Wilg
met ovaalachtig Lancetswyze Bladen, \ap onderen
Fluweelachtig ruig, met byhangzels o f Oo.
ren> welke de Heer G m e l i n in Siberie waarnam‘
en dus befchryft,
, , Somtyds komt het Gewas enkel voor met
„ Teenen of Rys van twee Ellen, o f ook maar
33 één Elle langfomtyds wordt het een Boom
» van
s, van twee Mans langten hoog. De Looten II.
,, zyn fraay geel ó f gepoeijerd, of zwartachtig
3, en dikwils ruig. De rand dér Knoppen is Hoofd-
, , Menie • rood. De Mannetjes - Katten zyn by- stuk.
,, na anderhalf Duim lang, en , als zy bloeijen,
,, in ’t imidden meer dan drie Kwartier Duims
, , dik ; beftaahde de Bloemen uit twee lange
„ Meeldraadjes met ' geelachtige Knopjes. De
,, Wyfjes-Katten worden door de rypheid veel
„ langer, en beftaan uit ruige Vrugtbeginzels,
„ met een dubbelen Stempel. Dé Schubben
„ -der ëerstgemeldeh. zyn zwartachtig bruin, aan
5, de zyden zeer Haairig: die der Wyfjes-Kat-
„ ten wat ronder eh ftompbr. Z y hebben ieder
, , .een Cylindriich, gedachtig., zeer groot Ho-
,; nigbakje. De Bladen, ,in lp eerst Wederzyds
„ ,ruig, worden door den tyd byna geheel glad
„ van boven , en dan aldaar zwartachtig; zyn-
„ de in ’t laatfte Van den Herfst zeer lang en
„ fty f, aan de randen bykans getand, van boe
v e n geel, Van onderen Wollig Afchgraauw:
„ aan ’t begin Romp , dan ovaal en aan ’t End
,, uitloopende in een lange Punt. Men yindtze
„ fomtyds langer dan een half Vo et, en deeze
, , hebben de Randen doorgaans gegolfd. Zy
,, hebben Lancetswys' ovaalebyhangzéltjes, die
j, zeer klein zyn , öf ook grootere, ligt afval-
, , lende;; doorgaans 'efFenraüdig, fomtyds zaags-
,, wyzp getand o f bp verfcheide manieren ge-
3, hoekt. Dikwils komen ’er geelachtig rcode
„ Galletjes aan.” .
G k 2 De