beantwoorden zou. Men ziet hier uit, van welk
AT x EL‘ ecn §ewigt het geoordeeld werdt te zyn. Im-
H oofd- mers in de Voorrede van de gedagte drie Ant-
si'uk. woorden , welken zy aan ’t licht wilde geeven ,
zou een Uittrekzel worden gevoegd van de Waar-
neemingen en Aanmerkingen , door Geleerde;
Mannen reeds daar omtrent in Engeland, Vran-.
kryk en Sweeden, gemaakt.
jË^hp's.i CïSQ Eikeboom , die de Bladen langwerpig
Ruige Eik. ovaal, glad, en Zaagswys' getand heeft.
De ruigheid van den Kelk derEikelen, die
zelfs Stekelig gedoomd is, maakt de onderfchei-
ding van deeze Soort , welke den Griekfchen
naam JEgilops ,* dat is Geiten - Oog gevoerd
heeft , waarichynlyk , om dat de Eikels eeni-
germaate naar hetzelve gelyken. Een Oogkwaal
is ’e r , welke om de zelfde reden ook dien naam
voert. De Latynfche naam is Cerrus o f Cer-
ris, die van Mauritanië noemen hem Aspris
de Duitfchers Cerraichel. Hy groeit in de Zui-
delyke deelen van Europa , inzonderheid in
Italië , tusfchen Pefaro en Rome, zo L o r e e
aanmerkt: doch in Spanje fchynt hy van C l u -
s i os niet gevonden te zyn, die deezen Boom,
onf
i 3) Quercu; Folus ovato-oWongis, glabris, ferrato-den-
tat/r. Mil l . DiB. T. 215. Quercus Caiyce eehinato Glande
majore. C. B. Pin. 420. ^gilops fne Cerris. Dod. Pem.pt-,
Ï3i. Dod. ICruiHb. 1301. Cl.cs. Pann. p. p, I6. TOURNF.
/»y?. jS 3. Ion. Kruiib. II. 187. Cerri Glans ^gilops As-
ptis. J. BAUH. I. p. 77.
onder de andere Eiken vermengd, in Ooftenryk Ik
waarnam, en aldus befchryft. x ix ^
„ Het is een Soort van Eik, niet alleen om- Hoofd-
„ ftrêeks Weenen, maar ook in de meefte Bos-STUK*
, fchen Van Pannonie, gemeen. Dezelve groeit
„ ten minfte zo hoog als de gewoone Eiken,
„ o f ook hooger en regter van Stam, met een
j , dikkere en ruuwere Schors. Hy heeft de
„ Bladen menigvuldiger , doch niet zo diep ,
M ingefneeden, met langer én dunner Steeltjes
„ aan de Takjes gehecht, die korter en knob-
„ beliger zyn, hebbende de Knoppen kleiner ,
„ en bezet met eenige Haairachtige Vezelen.
„ De Kelken , op een kort Steeltje aan de
„ Jaarlykfe Takjes, niet in de Oxels der Bla-
„ denvoortkomende , zyn geheel ftekelig ,
,, of zagt gedoomd , bevattende een Eikel die
, , wat korter en ftomper van Punt i s , dan ge-
, woonlyk , wordende in de Herfst ryp. Ook
„ zitten tusfchen de Bladen, fomtyds, zekere
, Knobbels, die als uit veele Schubben famen-
sefteld zyn. De Boeren en Houthakkers 9 ï ö
„ weeten deezen Boom zeer wel van den ge-
„ woonen Eik te onderfcheiden; achtende des-
„ zelfs Hout witter, weeker, en tot Werkhout
„ minder dienffig.”
Van deezen Eik hadt C l u s i u s verfcheïde
Stukken verileend gevonden op den Eifenberg,
die weleer met Bosfchen van deeze en de gewoone
Eiken , gelyk nog de nabuurigen, was
begroeid geweest, doch thans met Wyngaarden
en
j i , DF.KL.IIÏ* STUK.