A fdeel. 8roeyP^aats» ]'n vogtige Landftreeken van Ka-
xix. ' nada. De Heer K a l m vondtze Zuidelyker
s^ uk! 15" in Noord ‘ Amerika, gelyk in Nieuw Jork,
Levens- s^er ze^dzaam ’ daar dezelve Noordelyker zeer
iem. overvloedig groeide. Het is , derhalve , een
Gewas dat de koude Landen bemint. De Fran-
fchen , zegt hy , noemden het overal Witte
Ceder, zo wel als de Engelfchen en Hollanders
in Albanië.
De plaatfen en Grond daar deeze Boom groeid
e, was verfchillende. Menvondthem inMoeras-
fen en vogtige Landsdouwen, taamelyk groot;
doch meest fcheen hy Heuvelen , die als uit
byeen geflapelde Steenen bef tonden , welken
met Mos begroeid waren, te beminnen; inzonderheid
aan het Strand en aan Rivieren, alwaar
hy dikwijs groeide in losfe Aarde of Zand.
Op hooge dorre Gronden , en in de kloven
der Bergen , groeide hy ook x wel, doch bleef
dan zeer klein. Anderszins bereikte hy fomtyds
de hoogte van v y f o f zes Vademen , en wierdt
dus een aanzienlyke Boom..
Onder alle de foorten van Hout, in Kanada
vallende, werdt dat van deezen Boom voor het
duurzaamfle in de open Lugt gehouden , en
daarom werden ’er byna alle Hekken en Paaien
op de Landeryën, als ook de Palisfaden rondom
de Steden en beflooten plaatfen, van gemaakt.
Men gebruikte ook een menigte daar van in
de Kalkovens. Het Rys diende alom tot Bezems,
welke in menigte door de Wilden aldaar, des
Zon-
Zondags avonds, in de Steden en Vlekken .
koop geveild werden , niettegenflaande den XIX#
fterken Reuk , dien zy onder ’t veegen ver- Hoofd-
fpreiden. Een Zalf , van de Bladen met Reu-ST™‘^
zei gekookt, of ook een Stooving van de ge-$MJSt
kneusde Bladen, was dienftig bevonden tot het
verdryven van Jichtige Pynen. Het Afkookzel
der Bladen werdt van do Wilden togen den
.Hoest, als ook, tegen de Afloopende Koortfen,
ingenomen.
Daar deeze Boom in digte Bosfchen groeide,
droeg hy [geen V ru g t, maar op opene plaatfen
vondt de Heer K a l m hem in de Herfst voï
Zaad. Hy blyft ’er dengeheelen Winter groen ,
even als by ons , in Engeland en andere dee-
len van Europa , waar men hem, gemeenlyk ,
den Boom des Levens noemt. Ten tyde vam
Koning F r a n 5 o 1 s den I. werdt, hy eerst in
de Koninglyke Hoven van Vrankryk overge-
bragt. De , Takjes beflaan als uit op elkander
gevoegde Sc hubben; zy zyn plat en maaken
platte Twygen uit, groen van Kleur, doch de
ï Stam is rood. Men vindt de Bladen , als Zweet-
dryvende , Windbreekende en de Stonden verwekkende
, ook onder onze Winkelmiddelen
opgetekend.
Dat deeze Boom de Tfruja van T heophras-
tus zou zyn , wordt met reden ontkend; alzo
dezelve voorkwam in de heete deelen van Ly-
bie , ’t welk t’eenemaal tegen den aart van
D d 5 dce-
II, deel. IlL Stuk,