II. die Autheur in de Oofterfche Landen zo groot
* 3“ te zyn , dat zo wel aan de Vorftelyke Hoven,
Hoofd- als by de Grooten van China en Japan, geen
stuk. .Gastmaal. gehouden wordt , o f men verkwist
Brm' ' 'vfee^ Gelds aan het bewierooken der Vertrekken
met deszelfs Geur , uit pragt en flaatie.
Men brandt het door geheel Indie, daar men
heeft, in de Tempels voor de Afgoden. Het
is zeer Hardwerkende, wanneer men ’t inwend
ig , ’t zy m Poeijer o f in Tindhiur, gebruikt;
inzonderheid de Olie , daar Van gedefinieerd.
De EngelFehen hebben het, tegen de jicht en
’t Podagra , aangepreezen. Het Aloë - Hout
komt in verfcheide Winkelmiddelen , volgens
3t Voorfchrift der Arabieren. In plaats van ’t
zelve neemt men dikwils het gemelde Agalla~
chum o f Agel -Hout, volgens den Portugeefchen
naam Pao d'Aguüa o f Lignum Aquiltz, en anders
ook wel Paradys - Hout getyteld. Sommigen
houden het Kalambak-Hout voor het As,'
palatJmm der Arabieren, waar van 'ik met zekerheid
niet kan fpreeken.
wild_ In de Westindiën valt een Soort van Wild
Asel Aael- o f Kalambak Jkioilt ■ - Hout, dat li°gter en minder
Harstachtig is dan het Aloë - Hout der Apothee-
ken; van Kleur uit den groenen bruin, zoet en
fterk van Reuk, bitter van Smaak. Men brengt
het in groote Stukken over ; doeh het wordt
meest van de Schrynwerkers, Draaijers en def-
gelyken, tot veelerley fraaije Werkftukken,
- , , ininzonderheid
om Roozekranfen te maaken, ge- II-
. , AfDEP-L.
bezigd. xx.
Onder de Javaanfche Planten , die zig in de Hoofd-
rvke Verzameling van den Heer J. B t; r m a n - sM ;
, - Agel-Hout'
n u s bevinden , komt een Soort voor , met gw».
langwerpige gefpitfle Bladen, hebbende een en-
kelde bloote Aair van een Voet lang, den Kelk
driebladig. en drie Bloemblaadjes, die langwerpig
zyn, als ook drie Meeldraadjes, langer dan
dezelven en geen Styl : weshalve , zo ’er een
Wyfje by ware , dat daar mede overeenkwam,
men dezelve voor een nieuwe Soort zou moeten
houden, zo de Heer N. L . Ru r m a n n u s
oordeelt. Dewyl echter de Kenmerken van dit
Gellagt zyn , geen Kelk noch Bloemkrans te
hebben, zo fchynt dit wat vreemd.
Onder de Viermannigen van deeze Klasfe
geene Boomen voorkomende , gaa ik tot de . ■
Vyfmannigen over.
P i s t a c i a . Piïtache - Boom.
De Mannetjes-Boomen, in dit Geflagt, hebben
Katten , met vyfdeelige Kelken en v y f
Meeldraadjes, zonder Bloemkrans: de Wyfjes-
Boomen, die van dezelven wat verfchillen, een
dricdeeligen Kelk, zonder Bloemkrans, met drie
Stylen, draagende een Bol fier - Vrugt met één
Zaad.
V y f Soorten komen' in hetzelve voor , als
volgt,
Hh 4 CO Pi«’