Duim dik; doch de Vrugten vallen veel kleiner,
xvinL’ van grootte byna als Peperkorrels, en door het
Hoofd- uitdroogen ook zodanig inkrimpende. De rype
stu k. zwarte Besfen zyn insgelyks zo e t, de onrype
roode zuur. In Azyn gedaan, geeven zy daar
een fchoon roode Kleur aan. Op Makasfar vindt
men van dit Geflagt nog eenige Verfcheidenhe-
den, in ’t wilde groeijende.
K l e i n h o v i a. Ivinar - Boom.
Dit Geflagt, tot den Rang der Tienmanni-
gen, onder de Gynandria, behoorende , heeft
een Vyfbladige Kelk met v y f Bloemblaadjes ,
en een Klokvormig, gedeeld Honigbakje, ’t
welk de Meeldraadjes draagt, zynde het Zaadhuisje
gezwollen en v y f Zaaden inhoudende.
De naam ftrekt ter vereering van oen Heer
K l e i n h o f , door wien, geduurende zyn ver-
blyf te Batavia, veele Oostindifche Planten verzameld
, en aan de Heeren B u r m a n n u s overgezonden
zyn.
i. De eenigfte Soort ( i ) wordt in Indie Kinar-
S!pitTaboom getyteld volgens R u m p h i ü s , zynde dit
B e g r o e i d e . een Boom , die den Stam kort, dik en Knoe-
ftig; de Schors ruuw en met zo veel Mos en
andere ruigte begroeid heeft, dat hy daarvan,
niet
( i ) Kleinhovia. Syst. Nat. XII. XII. Tom. II. Gen. 1024.
p. 601, Veg. XIII. p. 687. Burm. Fl. lnd, p, 191, Catti*
marus. RU41PH. Amb. III. p, 177. T. 113,
niet onaartig , den bynaam voert. Gemeenlyk II.
bereikt hy de grootte van onze Appelboomen. A™vüt'
De Takken zyn re g t, meest overend flaande, Hoofd-
met eene cffene Schors bekleed, die zeer taaySTUK'
en Sappig is , hatende zig van ’t Hout affchil-
len, even als in de Wilgen, waar van hy omtrent
de geflalte heeft. De Bladen zyn groot
en Hartvormig, gemeenlyk een half Voet breed,
van boven glad, van onderen wat oneffen, wegens
de dikke Ribben , en , als zy gewreeven
worden, wat naar Violen ruikende. Hun Sap is
bruin., en maakt eenige Jeuking op de Huid.
Het Bloeizel komt in lange Trosfèn voort, begaande
uit licht paarfe Bloempjes. De Vrugten
zyn vyfhoekige, Sterswyze, Blaasjes, in ieder
Hokje een zwartaqhtigen Zaadkorrel bevattende.
Op afgelegene plaatfen groeit deeze Boom
hooger en fierlyker. De oude Knoeflen geeven
mooy geel Hout met zwarte Vlammen , daar
de Indiaanen hunne Kris - Hechten van maaken.
In ’t- Maleitfch en Javaanfch heet hy KattiMa-
har. Hy is overal bekend , en wordt veel gebruikt
tot het maaken van leevende Heiningen
groeijende van Stek en Pooten zeer weelig voort.
De Bast is tot allerley Bindwerk bekwaam. Plet
Sap der Bladen wordt van de Amboineezen veel
gebruikt om het Hoofd te wasfchen. De in-
'hndfche Heelmeeflers hadden het R u m p h i u s
zelf in de Oogen laaten druipen, om hem van
zyne Blindheid te geneezen; doch het was zo
fcherp , dat hy de prikkeling daar van in de
P 3 Her