II.
'Afdeel.
XIX.
H oofd*
stuk.
Lorkenboom.
Dit maakt het voornaamfte verfchil tusfchen
den Cederboom^ en den Lorkenboom uit: dat
naamelyk deeze de Naalden Romp heeft. Hy
groeit in een gedeelte van Europa en Afie.
Het is door geheel Siberie een der gemeende
Boomen , zo de Heer G m e l i n aanmerkt,
die verhevene plaatfen bemint, maakende dikwijs
Bosfchen , daar doorgaans eenige Pynboomen
onder gemengd zyn. Even ’t zelfde doet
hy in de Alpen van Switzerland, hooger
op groeijende dan de Denneboomen. In Swee-
den , als ook in Groot-Brittanm'e , fchynt hy
zo min als in de Nederlanden bekend te zyn,
doch valt in de Bergachtige Bosfchen van Vrank-
kryk , Spanje en Ooftenryk , zelfs omftreeks
Weenen. Een groote menigte van deeze Boomen,
en zwaare' Stammen, komen voor in de
Bosfchen van Ty ro l, alwaar jaarlyks veel van
dezelven geveld , en dan langs de Rivieren
naar Verona worden afgevoerd , tot dienst van
Italië (*).
Het is een Boom die met een regten Stam
opfchiet gelyk de Pynboomen , en ook zeer
hoog wordt. P l i n i u s fchryft van eenen
La-
XIII. Abies Fo'iis fasciculatis obtufis. Hort. Cliff. 450. Mat.
Med. 437. RoYEN Lugdbat. gp. Gmel. Sib. I. p. 174. £a„
lix Folio deciduo Conifera. J. B. Hiß. I. p. 26s. Hort.
Angl. 43. f. i i . Larix. C. B. Pin. 493. Dod. Pempt. 8ÓS.
CAM. Epit. 4; , 4®, Dod. Kruidb. 1337. TOUKNF. Infl,
S%6.
(*) SCOFOLI Fltr. Carniolica. p. 403,
Larix van honderdtwintig Voeten Stams, die jj;
zyne Takken honderd Voeten ver uitbreidde. Afdeel.-'
De Bast is zeer dik, met geweldige Scheuren,
van binnen roodachtig. Aan den Stam geeft stuk.
hy overal Takken uit, niet waterpas, maar op- Lork««-
waards geftrekt, die aan de Enden taay zyn*“""'
als der Wilgen , geelachtig van K leur, en
niet onaangenaam van Reuk. De Naalden komen
by tropjes of bondeltjes, die zig Kroons-
wyze uitbreiden , rondom de Takjes uit dikke
Knobbels voort, en zyn niet hard noch Stekelig.
Het aanmerkelykfte is , dat hy dezelven
’s Winters verliest o f vallen laat, tegen de natuur
der Pynboomen. De Bloemkatjes zyn
paarfch en welriekende; de Vrugten komen nagenoeg
met die der Cederboomen en der Cy-
presfen overeen, ftaande opwaards of knikkende:
zy bevatten, tusfchen haare Schubben, kleine
gewiekte Zaaden , die een Kern hebben, niet
onaangenaam van Smaak.
Deeze Boom wordt van de Duitfchers Ler-
chenbaum genoemd, niet, als o f ’er de Leeuw-
rikken benige betrekking toe hadden, maar in
navolging van den Latynfchen naam L a r ix , gelyk
hem de Italiaanen en Spanjaarden Larice
heeten en de Engelfchen Larchtree. De Fran-
fche naam , Meleze, zal waarfchynlyk van het
Honigachtig uitzweetzel deezes Booms, dat
men Manna van Briançon noemt, afkom ftig
zyn. Deeze Manna , wel de helft flapper dan
de Italiaanfche, wordt by Briançon, een Stad
in
II. DEM* UI, STUK