II. rondachtige figuur heeft, zit een dergelyk Zaad-
Afbkrl. beginzel, zonder Styl3 geheel bedekt metftom-
Hoofd pe Stempels. Het Zaadhuisje is eene Eyronde,
stuk. zeer groote Bezie , dikwils krom, bekleed met
Zuxrzak- eene gladde Schors, welke flaauw Netswyze verdeeld
is en gewapend met niet kwetzende, groenachtige
Doorens; waar in veele langwerpige gladde
Zaaden, die in ’t ronde geplaatst zyn, huisvesten.
„ De Vrugt is altoos meer o f min Hartvor-
„ mig , verfchillende in grootte , als van v y f
„ tot negen Duimen lang, en overdwars drie
,, o f zes Duimen dik zynde. De Schors, van
,, de rype Vrugt , is uit den geelen groenach-
„ tig, dik, doch broofch , doorStreepen ver-
„ deeld in Ruiten, wier middelpunt zig tot een
„ zagt Doorntje verheft. Het Vleefch is wit-
,, achtig , Sappig , welriekende , Boterachtig ,
„ eetbaar, van een byzonder aangenaamen
„ Smaak , zoet met een weinig rinsheid. Het
,, fchynt famengefteld te zyn uit een menigte
„ van Pieramiedjes, wier Toppen in het midden
„ van de Vrugt famenlpopen, ieder één Zaad
„ bevattende. Men plukt doorgaans de Vrug-
„ ten onryp , op dat zy niet van ’t Steeltje op
„ den Grond zig te barften vallen zouden. Men
„ zetze, na dat zy eenige Dagen gelegen heb-
„ ben en murw geworden z y n , op Tafel en
„ houdtze taamelyk in waarde. Alzo zy te
„ week zyn , om met een Mes gefchild te wor-
i, den, breekt men ze met de Hand, en fchepe
’er met een Lepel de Pap, o f zuigt met den II.
” Mond de Stukken uit , werpende den Bast A™iu~
,, weg, die iets onaangenaams en Terpenthyn- Hoofd-
„ achtigs heeft. To t verfrisfehinge, in heete5113*'
„ Ziekten , pryzen de Inlanders dezelven zeer
„ aan; maar een nieuwlings aangekomen Euro-
„ peaan vindt ’er geen Smaak.in. De rypen
,, kunnen niet lang bewaard worden. Van de
„ onrypen maaken fommigen Wy n , die wit is
„ en tegen de Kanker in de Mond der Kinderen
^ gepreezen wordt. Anderen kookenze , met
,, .Water en Suiker, tot eene niet onfmaakelyke
„ Spyze. De driejaarige Boom, uit Zaad ge-
„ teeld , g e e ft, zo men ze gt, reeds Vrugten.
„ ik heb twaalf Boompjes daar van , reeds
, , Vrugtdraagcnde, een Arm dik, tien Voeten
„ lang, met een klomp Aarde uitgedolven, in
„ ’t jaar 1756 van Marteniqué naar Weenen
„ overgezonden , die ’er allen levendig geko-
,, men zyn : de meeften derzelven groeijen
, , nog weelig in de Keizerlyke Tuinen, maar
„ zy fgeeven zelden Bloem en nooit Vrugten.
„ De Engelichen noemen dit Gewas Sour-Sop-
„ Tree , dat is Zuurfopboom , de Franfchen
,, Corosfolier, naar ’t Eiland Kurasfau, by hun
„ Corosfol genaamd , van waar men denzelven
„ eerst overgebragt acht te zyn: de Hollanders
„ Zuurzak - Boom , als die Zakken met Zuur
„ voortbrengt; maar de Spanjaarden geeven ’er
„ den Indiaanfchen naam, Guanahan, aan. De
„ Tsjaka - Mararn van den Malabaarfen Kruid-
F 4 „ hof,