II- ge byvoeging voeren: de Laplanders Gueja. In
AFxixBL’ ’c a^gcmeen wordt h y , naar de Kleur van zy»
H oofd- ne Schors, in een Rooden en Wittm Denne»
stuk. boom onderfcheiden , waar van de laatde de
iktnttbfem. t akken ylder , en de Naalden dunner heeft.,
In fommigen is de Stam van den Wortel af
met Takken begroeid, tot aan den T o p , maa-
kende dus een Natuurlyke Pieramied; in anderen
begint hy hooger boven den Grond te
kroonen. De Groeyplaats is in ’t Noorden en
in Siberie, op vogtige plaatfen, doch in Swit-
zerland fchynt hy drooge plaatfen te verkiezen
, zo de Heer H a l l e r aanmerkt. Dikwijs
vindt men ’er Bosfchen van, met Pynboo-
men daar onder vermengd (*).
In Geftalte zweemt hy naar de Pyhboomen
zeer, doch terwyl in dezelven de Takken by-
na waterpas zyn , o f in ’t kruis ftaan met den
Stam,gelyk in deTaxis-Bladige, hangen z y , iq
de Roode Dennen, met ae Enden nederwaards,
doch in de Witte Dennen gaan zy opwaards.
Dit heldert eene drydigheid op, welke men
daaromtrent in ’t W erk van R a y vindt. Evenwel
gaat dit zo vast niet, o f men vindtze in de
Pyhboomen en anderen ook wel nederhangen ,
i en
(*) Sommigen onderfcheiden hem door den naam van Piëta
, dat is Pek- of Harstboom, van den Ta^isbiadigen, dien
zy den naam van Dennebaom geeven; doch de verwarring iq
de benaamingen van Ficbten , Tannen , Fob ren , onder de
Puitfchers, is zo groot , dat men zelfs alle die naainen ao
deezen enkelen Denneboom toegepast vindt.
en in de Denneboomen waterpas o f in ’t kruis IÉ.
geftrekt, • De Naalden zyn bleek groen , en ^F£fx L*
fchieten aan vier zyden van de Takjes uit, zo» Hoofd»
danig, dat die aan de onderfte zyde een andereSTUK:*
ftrekking hebben dan de overigen. Van drooge'ö",'!,^e'z’’
Takjes gaan zeer ligt de Bladen a f, gelyk men
in het maaken van Plant- Verzamelingen ondervindt,
De Blaadjes zyn zeer k o r t, en in dit
opzigt verfchilt hy veel van de Pynhoomen.
Van de Deelen der Vrugtmaaking fchryft Doctor
S c o p o l i dus.
, , De Mannelyke Bloemkatten komen ge.
„ paard , geel en kleiner , beneden de tippen
,, der Takjes voort. Z y beftaan uit langwer-
„ pige, gedeelde, holronde, dompe Schubben,
„ die van onderen tweehokkig zyn en twee
„ Meelknopjes draagen. De Vrouwelyke, aan
„ ’t end der Takjes, zyn grooter, enkeld, op-
„ geregt, rood van Kleur, en bedaan uit on-
„ gedeelde rondachtige Schubben, koederende
„ een Ipits , klein , Schubbetje van de zelfde
, , Kleur.” •
De Vrugten van dezen Denneboom ftaan niet De
overend, gelyk in de Taxisbladige , maar han-
gen nederwaards, De Duitfchers noemenze Zapf-
fen , dat zo veel betekent als Zwikken van een
Biervat, o f iets dergelyks, ’t welk een rolrondachtige
o f Spilronde' gedaante heeft , doch de
Pynappelen heeten zy Zirbeln. Deeze Vrugten
zyn wel een Span lang, en van eene ovaale figuur
, aan beide enden rond, nagenoeg als die
r r, , C c 5 der
II, Deed, i i i , Stuk»