II. ne , kleverige op vog’tige plaatfen aantreft. Dus
bevondt L i n k ^e d s de eerfte alleenlyk in de
H oofd- Laplandfche Wildernisfen; de laatfle in de laa-
sim% ge deèlen van Sweeden. In Ooftenryk, aan
Eizeboom.^jen jyonau s nam K r a m e r ze beiden waar,
zo ook G m e l i n door geheel Siberie, en om-
ftreeks Dantzik vindt men groote Bosfchen
van Elzen. In Pruisfen groeijen zy zo zwaar
als Denneboomen. In onze Nederlanden komt
de gewoone Els overal op broekige plaatfen en
aan de kanten der Wateren als ook in de Rivieren
voor : de ruige' vindt men in de Zalli-
ker - Waard en elders. Men noemtze in ’t Ita-
liaanfch A lno, in ’t Franfch A u ln e , in ’t En-
gelfch Alder - tYee , in ’t Hoogduitfch Erlen- en
Ellernbaum. De Sweeden noemenze A h l, Alder
o f Ulra , de Laplanders Leipe , op Gothland
Arre.
De Bladen zyn, in de Noordelyke Landen,
gebruikelyk tot Schaapen - Voeder. De Laplanders
kaauwen den binnenften Bast, en met
het roode Speekzel, dat daar van komt, be-
ftryken zy hunne Beeften - Vellen , welke ’er
rood van worden. Dus hebben zy hunne Schoenen
, Broeken, en al wat van kaale Huiden
gemaakt i s , rood. Men kan van het aftrekzel
van de Vrugt der Elzen goede Inkt maaken met
Koperrood , en met den Bast wordt het Leder
zwart geverwd. De Bladen, in Pap opgelegd,
Zyn tot verdryving van Gezwellen aangepree*
zen geweest. Ia de Alpifche Bergen geneest
men*
toen, zegt T o u u n e f o r t , de Lammighe- II*
den door middel van een Stooving in gedroog-
de en heet gemaakte Elzen-Bladen, welke ook H oofd-
Zeer goed is voor de Jicht. B o s e l l u s heeftSTUK’
reeds aangemerkt, dat de Bladen , op die of
defgelyke maniei*, Zweetdryvende zyn. Sommigen
willen , dat in het Hout geen Weegluizen
nestelen (*) : anderen dat men met de Bladen
de Vlooi jen kan verdryven. De Wortel,
•van dit Water beminnende Gewas , is een goed
openend en verwarmend Geneesmiddel. Van
het Hout, o f van den uitgeholdcn Stam, werden
oudtyds- Schuiten gemaakt (j~), eh t’is zeker,
dat men in femifiige deden van Europa
.daar toe Elzcboomen van gehoegzaame grootte
en dikte vindt. Houten'Pompen plagt mén ’er
weel van te hebben* Dus kunnen ’er ook Planken
, Ribben en Paaien, van alletley dikte, van
gezaagd worden; doch ten dien einde moet dit
Hout eerst in ’1 Water gelegen hebben, en op
den behoorlyken tyd gekapt zyn. De Knoesten
geeven ongemeen fierlyk geaderde Plankjes,
eh het vermolmde Hart is goede Tontel
» Veelérley Gereedfchappeh worden ’er van
gemaakt: het dient voor de Dra'aijers en andere
Werklieden , doch inzonderheid tot Paaien ,
die onder Water byna onverganglyk zyn. Op
zodanige Paaien is, zo men verzekert, de geheele
(#) T3tes\met Natur- Gefeiicfoen. Aug. 1711. p. 171,
( f ) Qui dabiis jaufas «s^mmitrere Huftibas Alnurn. CLAU-
DIAN. Tune Alnos primutn Pluvii lenféte cavafSs. VixQ.
S a