II.
A fpeel.
xix.
H oofdstu
k.
Matrltzie-
Besm.
Zomer afwagt en dus zyn Loof befchut voor
de Voorjaars-Koude (*). Dit maakt ook, dat
hy dan zeer fchielyk groent. Hy wordt, door
den tyd, eene groote Boom, kunnende , wanneer
hy op een luuwe plaats ftaat, of tegen
een Muur geplant, i s , den Vorst van onze
Gewesten uitftaan ; doch anders gebeurt het
dikwils , dat zy o f ten dcele o f geheel dood
vriezen in een harde Winter, Nu vyfentwintig
Jaar geleeden heeft menze eerst in de Noorde-
lyke deelen van Vrankryk zodanig vermenigvuldigd
, dat de Sweedfche Ryksraad S c h e f f e r
op een Landgoed , den Marfchalk van Belle-
Isle toebehoorende , niet ver van Parys, meer
dan vierduizend Moerbezie - Boomen vondt,
zynde wel nog zeer jong ,. doch met welker
Bladen men zo veel Zydewormen gevoed hadt,
dat in ’t jaar 1751, voor dien Marfchalk, tien
Pond Zyde daar van gewonnen ware ( f ) .
Om de Boomen, ten dien einde, veel Bladen
te doen geeven , worden ’er, wanneer zy
v y f Voeten hoog zyn, de Takken afgefneeden.
Men laat ’er maar drie of vier aan, die tot vier
Duimen afftands van den Stam zyn ingekort.
P e t volgende Jaar fnydt men, in de Voortyd,
de
(*) Morus fapientisiïma Arborum dicitur. Puin. Hiji. Ndt.
Libr. XVI.
( t ) StokholmPerhar.d. XV. Band, bladz. 2S7. Men zegt
iri het Vertoog dien aangaande niet, of dit Witte dan Zwarte
Moerbezie - Boomen zyn.
de Takken wederom ten deele a f, en dit moetAF^ EL.
jaarlyks gefchieden , tot dat zy agt Jaaren be-
reikt hebben : vervolgens befnoeit menze flegtsHooFD-
om het derde Jaar. Driemaal ’s Jaars moet
Aarde, rondom den Stam, met Houweelen of
met de Spade geroerd of omgefpit worden.
Men mestze, in de Herfst, metStroo en Mest,
met verrotte Boombladen , of ook , gelyk in
de Zuidelyke deelen van Vrankryk gefchiedt,
met het overblyfzel der uitgeperfte Druiven.
Dit wordt twee Duim dik over de Wortels heen
gelegd.
De Geftalte der gewoone Moerbezie - Boomen
is iedereen bekend. Z y hebben den Stam en
de Takken veelal krom , knoeffig , met een
ruuwe Schors: de Bladen zyn Hartvormig,
aan de kanten fcherp getand , donker groen ,
dik, f t y f , en ruuw van Oppervlakte. De
Takken zyn broofch, waai jende ligt aan Huk«
ken : weshalve men deeze Boomen op luuwe
plaatfen dient te planten. Tegen een Muur
groeijen zy zeer weeldig , en bekleeden dien
niet alleen fierlyk , maar draagen dus ook zeer
veel Vrugt. Somtyds, echter, vindt men deeze
Boomen , inzonderheid wanneer zy oud
worden , alleenlyk beladen met zogenaamde
Locrbeziën, of enkel Mannelyke Bloemen,
en dus wordt z e lfs , door den fchranderen en
naauwkeurigen P o n t e d e r a , van eenen ge-
woonen Moerbezie - Boom , die onvrugtbaar
S 5 Is,