IV.
Afdeel,
ii.
H oofd-
6TUK.
Ettfwy-
XSIII.
Sttlvia
G l u i i n o f a .
lymerige,
by B AÖH’iN.Ü5, dat.de reden waarfchyolylv is
van den bynaam. t’I s ook een Jaarlykieh Kruid,
dat men in Oollenryk aan de Landlcheidingen
en Mnuren vindt groeijen, volgens K r a m e r .
Zö het de Ikrde Wilde Sclarèy van Clüsius is ,
dan gelyken de Bladert naar die van de gewoone
Salie , doch zyn niet grys j droog en bitter van
Smaak , niet onaangenaam van Reuk. De Bloemen
komen van het midden der Steng tot aan
den to p , Rranswyze, üït paarfche Kelkjes voort;
zynde klein en paarfchachtrg blaauw. Overal
groeide dit fraai je Gewas omftreeks Weenen en
door geheel Neder-Ooftenryk aan de Wegen,
kanten der Bouwlanden en Wyngaarden. In
Engeland hadt hy ze bok waargenomen.-
C23) Salie met Hartvormig Pylswyze, Zaagt•
wys' getande, fpitfe Bidden.
Deeze Soort, die wegens haare kleverigheid
den bynaam heeft ( * ) , groeit natuurlyk in
Duitfch-
(25) Salvia Fol. Cordate-Sagittatis fèriatis acutis. H. Cliff.
Upf. R Lègdbat. 30S. SAliv. Monsp. 146. GOUAN. Monsp.
19. Kram. Auftr. 9, Hall. Helv. 639. Horminmn luteum
gliuiaofum. C. S. Pin. 238. Horminutn fylvefire fecundum.
Clüs. Hifi. II. p. 29. Colus Jovis. Pann. 577. LOB Icon.
S s 7» Orvala tertia. Dod. Pempi. 25».
(*) Oie Kleverigheid is zo groot, dat *er de Vlooijen aan
zitten bly ven» wanneer men het-in een Slaap-Vertrek op-
hangt, zegt Doktor Mappüs» Alfat. p* 277, en daarom werdt
het van fommigen Vlookruid genoemd zegt hy. ik zou anders
denken, dat zulks met de Mpggeii plaats had , en,dat
men Cultus kezen moest voor Pulkas.
Duitfchland en de Zuidelyke deelen Van Vrank- |V.
ryk , ja ook in den E lfa z; doch in onze Ne- u
derlanden fchynt zy niet gevonden te zyn. De Hoofd-
Heer Hallèr namze op verfcheide plaatfen in*™**.
Switzerland , en doorgaans in hét Bergachtige nia.
gedeelte, overvloedig waar. „ De geheele
„ P lant, (zegt hy) is Lymerig en welrieken-
„ de. Z y heeft een vierkante Takkige Steng
„ van een Elle hoog. De Bladen zyn langge-
„ tteeld , ruig , Pylachtig , maar vervolgens
„ verbreedende, gefpitst. Aan ’t end der Tak-
, , ken komen lange Aairen voort , met Kransje
jes digt aan elkander, die door kleine Blaad«
,, jes van een gefcheiden zyh. De Bloem is
„ g e e l, met een zeer groote Sikkel vormige
„ Helm , die in tweeën gedeeld i s , waar een
lang Buisje uitfteekt ( * ) . D e Draadjes zyn
„ van langte als de Helm, met lange Topjes:
„ de Zaaden uit den Eyronde gefpitst, Kas- ,
„ tanje-bruin.”
Sommigen'willen, zo zyn Ed. aanmerkt, dat
dit Kruid tegenBorstkwaalen èn den Steen dien-
ftig zou zyn. B oc cone verhaalt, dat ’er de
Wyn. eenen Muskus-Gcur van krygt. Het is
in
(*) Het gene daar tusfchen komt (Stylorum pondera longio-
ray ad duns lineas, Nodulo terminata > q u i imperfettus efi lo~
culus.) verftaa ik niet,- de befchouwing van de Bloem zou het
misfchien ophelderen, die, volgens BoeRHAave , geel bont
is, met een ruimen hollen Baard. Wordt daarom , ook, het
Kruid de Spinrok van Jupitcr geheten? ?
» .*<*
TMï