IV. D e Roode , merkt onze Ridder aan, heeft
Afdeel,. de Steng ros met wjtt;e Stippen o f Stree.
Hoofd- pjes: de Witte heeft de Kelken niet hoekig,
«tuk. maar ro n d j eenigermaate gezwollen en naar de
Schaft gelykende. Uit Javaanfch Zaad heeft de
Heer B u rm a n n u s hier , in ’c Jaar 1763 ,
eene Verfcheidenheid gehad, met de Steng zwart
gevlakt, de Bladen Wrattig en de Bloemen geel.
Doktor F o r s k a ö h l vondt deeze Soort, met
Roeftkleurige Bloemen, by een Dorp niet ver
van Konftantinopolen ( * ) .
fc D e Zesde Soort van dit Geflagt, die Boom-
* n. d. achtig i s , heb ik te vooren reeds befchreeven.*
II. St u k ,
H y o s c y a m ü s . Bilfenkruid.
Een Trechterachtige ftompe Bloem, met hellende
Meeldraadjes, een geknopten Stempel en
een tweehokkig Zaadhuisje dat gedekzeld i s ,
maaken hier van de byzondere Kenmerken uit.
Zeven Soorten , meeft Europifche , komen
in dit Geflagt voor, naamelyk. •.
„ I; ( 1 ) Bilfenkruid met de Steng omvattende. uiu H'ioscyd* 7
mus nigtr* gehoekte Bladen, en ongejieelde Bloemen.
Zwart.
Zeer
(*) Flora Conflantinopol. p. X X I .
(t) Hyoscyamüs Fol, amplexicaulibus fimiatis 3cc, Syjl, Natk
XII. Gen. 245. p. 170. Vtg. XIII. Gen. 247. p. \%+,H. Clijf,
ÏFl. Susc. &c. &c. R. Lugib, 422. Dalib. Par. 70. Ha u ,
Helv. j 12. GouAN Monsp, 105. Hyoscyamüs vulgaris & ui.
ger. C. B. Pin. ï«j». Dod. Pcmpt, 4S»,Hyosc. mgerGApol»
linaiis Herba, Altetcum Arabum. Lob, Jc. zcs»
Zeer algemeen groeit deeze Soort, in ruigte IV*'
en wildernis, door geheel Europa. Men vindt-
ze by ons overvloedig in de Duinen van Hol-Hoofd»
land en langs de Wegen in het Sticht, alsook8TÜK*
by Mefthoopen. De Duitfchers geevcn’er,
gens de fchadelyke Eigenfchappen , nog andere
naamen aan, en de Franfchen noemen het^wr-
quiama, Ilaunebanne, la Mort aux Poules, om
dat de Hennen van ’t Zaad fterven; de Engel-
fchen Henhane of Henbayne , enz. De Griek-
fche naarn betekend Zwyneboonen’, ’t welkzyne
afkomst daar van fchynt te hebben gehad, dat
de Zwynen, dit Kruid eetende, Stuipen krygen
en in gevaar, raaken van de dood.
’t Gewas, dat drie of vier Voeten hoog groeit,
heeft dikke Stengen en breede Bladen, die Zeegroen
zyn of blaauwachtig, met breede witte
Ribben en Aderen. Zy zyn Vioswyze als in Lappen
verdeeld en flenterig door haare flapheid.
De Bloemen komen tropswyze aan de Takken
op ééne zyde voort ; zy zien een weinig geelachtig
met paarfche Aderen, waar op een zonderling
Zaadhuisje volgt, dat als een Potje is meteen
los Debzeltje, en in de ruige Kelk aanrypt, bevattende
veele kleine graauwe Zaadjes.
Dit Kruid vervult de plaatfen, daar het veel
groeit, met een aanmerkelykcn Stank; het is
vet op ’t aantaften en ongemeen zagt. Uitwendig
is het ook als het Prinsje der Verzagtende
Middelen , en Pyn verdoovende in den hoog-
ften graad. De Pleifter van Bilfenkruid is bekend
,