IV.
'Afdeel*
IV.
H oofdstuk.
Vitrwj■
wg».
Ik heb hier in dus uitgeweid , om dat ik
niet anders kan zien , o f dat Fonteinkruid, 't
welk in de brakke ftinkende Wateren om dee-
ze Stad en ook wel binnen dezelve, zo menigvuldig
groeit, komt overeen met het gezegde
Groote van V a i l l a n t , of behoort
tot de Agtfte S o o rt, welke de Ridder Gekamd
noemt , om dat de Blaadjes evenwydig
zouden zyn , dat in het vlottende Kruid óog-
fchynlyk plaats h e e ft, en de figuur is inderdaad
meer Borftelig dan Grasachtig. Het Ven-
Aelbladig Duizendblad van L o b e l (*) drukt
eenigermaate daar van de Geftalte uit. Het
Kleine van V a i l l a n t , dat holle Stengetjes
heeft, heb ik in Slooten van weinig diepte, ten
platten Lande, aan getroffen.
Behalve het Vlottend of Rondbladig Fonteinkruid
, en het Glimmend o f Spitsbladig, als
ook een Soort met zeer lange Grasacbtige
Bladen, vondt de Heer Doktor Mi t che l in
Virginie, aan den Zeeboezem Chefapeakgenaamd,
een Fonteinkruid met langwerpige Bladen : dus
door'den Heer C l a y t o n getyteld. Het-
zelve was met zyne Stengen in ’t Zand ge-
dooken , en kwam in Vrugtmaaking met dit
Geflagt overeen , bloeijende in ”t laatst van
July
wel eii derhalve hadt TouRNEFOKT «lis , wanneer hy oordeelde,
dat de éerfte zulks verbeterd had op de aanmerking
van zyn Broeder, en dat het derhalve Ramofum moeftzyn.
Hifi des Plant. tnv, Parts, p, 352.
(*) Myriophyllum Marathïiphyllam paluftte aUeium, L9&>
I/m 7s».
i uly. Het hadt een Stank over z ig , gelyk
het Wier en andere Zeegewasfen (*). f v . ,
Hoofd«
R d p p i ü , stuk.
, , Teiragy-
Naar den geleerden Autbeur van de be- ma.
fchryving der Planten-, die omff reeks Jena groei • -
jen, heeft dit Geflagt zyn naam. De Kenmerken
in ’t byzonder zyn , dat het geen Kelk
noch Bloemblaadjes h e e ft, maar vier o f v y f
Zaadjes, die ieder op een eigen Steeltje ftaan.
De oenigfte Soort , hier toe betrokken ( i ) , r.
voert haaren bynaam van den Zeekant, alwaarMa/iüma.
zy'voorkomt in verfcheide deelen van Europa, zeekant»,
In Westgothland , dat tot Sweeden behoort,
ten minfte , vondt L i nnj e us haar op V
Strand , ook groeit zy aan de Zeekust van
Provencej doch elders, gelyk by Montpellier,
vindt men ze in Meiren o f ftaande Wateren.
M i c h e l i u s , die *er , naar een voornaam
Itaiiaanfch Heer , den naam van Buccaferrea
aan gaf , vondt die met zeer fpitfe Bladen ,
wel-
Grom, Flor. Firg. Lugdb, 1762. p. 23.
(1) Ruppia. Sysi. Nat. XII. Gen. 175. p. 131» Feg. XXIT.
p. J41. Hert. Cliff. 413. li.lVestgolh. lis . Flor. Suec. II.
N. 1J4. Guevt. Stamp. 2, p, 41«. Buccaferrea msritima
Fol. acutïsfimis, Micn, Ge». 72. p. 72. T. 3j. Potamngeton
marltinuim &c. Ra j . Angl. II I. p. 134. T. 6 . f. 1. Pot. mv
ritimmnpufilluin alterum. R a j . Hifi. 190. Grarnen maritimura
flaitans eornutum. C. B. Pin. 3. Prodr. 7. Pucus follicuia-
ceus Fsnichli folio breviore. C. B. Pin• 36$. Fucus Fetula-
eeus. Lob. loon. I I . iss.
C c 3