IV.
A fdeel. 1Y.
Hoofdstuk
P'iervjt-
Vtgt.
390 VlERMANNIGE KRUIDEN,
Jabathrum o f naar die van den Kaneelboom (j§).
Ik vond een Sloor» op ’t Eiland Wieringen, ge*
heel digt bedekt met Bladen van dit Kruid» ’t
welk ik lang in Noordholland vergeefseh gezogt
had, In Vriesland is het zeer gemeen in de
Wouden; zo ook in Lapland en Sweeden. In
Switzerland komt het overal in ftaande Wate-
ren en zagt vloeijende Rivieren voor, zegt de
Heer H a e l e r . Door de Duitfchers wordt
dit Gewas begreepen onder den algemeenea
naam van Saamhraut * dat is Zaadkruid, dien
zy ook aan andere Waterplanten geeven* De
Franfchen noemen het Epi d'Eau of. Water-
Aair, de Engelfchen Pondweed, dat is Vyver-
Onkruid : gelyk het by de Franfchen ook wel
Herbe (FEJïagnes heet , en by de Duitfchers
Weiher - Bletter, dat is Meirbladen. Doch dee-
ze benaamingen zyn op verfcheide Soorten van
dit Geflagt toepasfelyk.
Uit een W o r te l, die in de Modder o f in
het Zand van den bodem z it , geeft het Steng
en , een Stroohalm dik, die onder Water lange
zeer fmalle Bladen hebben, maar op het Water
ovaale Bladen, als gemeld is , welke zeer lang
gefteeld zyn en fterk geribd, dik en fte v ig , als
die der Plompen , van boven bruinachtig, van
onderen bleek groen. De Aair komt aan den
top
(*) Langwerpig Eyrend behoorden deeze Bladen niet ge*
noemd te zyn: want zy zyn nog niet tweemaal zo lang als
breed. Ik bevind z e , in niyn gedroogde Plant, anderhalf
Duim breed en twee Duim lang.