IV» (io ) Worgkruid met een regt opflaande gemik-
fdeel. te S t e n g , de Bladen Hartvormig en glad.
Hoofd
stuk. Deeze is het Apocynum met rondachtige Bla-
x. den van B a u h i n u s , of het E e r fie Breedbladi-
?re&ua.umg e van C l u s iu s , groeij ende niet alleen in
flamm?" Syr*e» maar °°k by Montpellier. De Bladen zyn
Hartvormig rond, zagt, dik en blinkend groen.
L o b e l noemt het G r iek fche Periploca met
breedere Klyfachtige Bladen, en verbeeldt zig
dat hetzelve het A pocynum zy van D iosco*
RiDEs , of ook de Cynocrambe van G a l e n
o s , en Cynomorus , om dat het de Honden
terftond doodt, als zy ’er van eeten. Hier van
is de naam Cynanchum , dat eigentlyk Honds-
worger betekent, op dit Gellagt toegepast.
A p o c y n u m . Hondsdood.
De Bloem is Klokvormig in dit Geflagt, niet
Raderachtig uitgebreid , gelyk in de anderen.
, Vyf Klierachtige Honigbakjes , ieder met een
Borflelig Draadje , tusfchen de Meeldraadjes
geplaatst, omringen het Vrugtbeginzel, dateene
Vrugt wordt, wier Scheeden een Pluis als Zy-
de bevatten, dat de Zaadjes kroont.
Hier van komen vyf Soorten, meelt Indifche,
voor, als volgt. (0 Honds-
(io) Cynanchum Caule ere&o divaricato &c. H, Cliff'. js i
R. Lvgdb. 40-9. SAUv. Mor.sp. 133. GouAN Monsp. 120. Apa«
cynum Folio fubrotundo. C. B. Pin. 302. Apocynum prim,
latifoBum. Clus. Hiß. I. p. 124. Hisp p. 213. Apocynui»,
Periploca Grsca öcc, LOB. Ian. 631« Kruiih, 7ä7»
P e n t a n d r i - a. 741
CO Hondsdood me t, een regtachtige K ru id ig e IV.
S te n g , Eyronde B la d e n , wederzyds g la d , ^FI>^EI*»
en Trosjes aan ’* end der Takken. Hqofd-
_ STUK. Deeze door T ourne fort genaamd In d ifch 1.
A p o cyn um , met Bladen van het Groote A n d ro -^ ^ “’“
femum , en by M orison Kanadafch Apo~
cynum getyteld, wordt zelfs in de Koninglyke biadige^*
Tuin te Montpellier gehouden in de Winterhuizen,
Men noemtze daar VO ue tte of O u a te , mis-
fchien wegens de Wolligheid der Zaaden, die
naar Watten gelykt. B occone befchryft dit
Gewas , dat zig als een Boompje verheft, met
een Jaarlykfe Steng van een Voet hoog, die donker
rood is , zig. in verfcheide Takjes uitbreidende,
waar aan langronde Bladen, welke gelteeld
zyn , tegenover elkander.’' De Bloemen, die
Tuilswyzé aan ’t end der Takjes voortkomen,
worden by die der Lelietjes van den Dale ver-
gdeeken , doeh zyn roodachtig wit van Kleur
en niet onaangenaam van Reuk. Hier op volgen
fmalle Scheedjes , met eene witte WoIIieheirf
Bis Zyde gevuld, die de platachtige Zanden
kroont. ,, ’t Gewas g e e f t overal, waar het ge
” f l j f WOrdt * een Melkachtig Sap u i t , en
,) doodt
X I I . G e n , 302. p I9 2 . y eg. X I I I . G e n , 305. p . 2 1 3 . A *
Caule er. annuó Pol. ovaria. R. Lugdh. t „ . Ht gQ g i |
iKdicum Fol. Andros majoris. &c. Tournf. tyM 9I A J L ‘
num^Canad. &c. Boccon. Sic. 3/. T. 15. f. 3. Mohis. Ü ?
p. op, $. is. T. f, is. Don. Mem. jjj, 7-, $9.
, , A aa •? * . II. Dkïl. vii. Stuk.