IV. ’er verfcheide Geneeskundige kragten aan toe-
L fchryft.
Hoofd- , , Het is (zegt H a l l e r ) een weinig fa-
stuk. trekkende , zagt Zeepachtig en uit den zuu-
3’ ren eenigermaate fcherp a wordende doch
„ niet veel gebruikt. B o e r h a a v e ;pryst
, , h e t , wegens de maatige kragten, aan, in ’t
„ heete Scheurbuik, in de Lyfmoeder- en ver-
„ fc^ieide andere Bloedvloeiingen. Uitwendig
„ worden ’er de Zweeren der Schenkelen, in
„ oude Lieden, door genezen. Het uitgeper-
fte S a p , met dat der Madelieven , pryst
,, B u cHwAt . i ) voor deTeering. Geen Kruid
, , zou, uit- en inwendig »een zekerer Wond-
, , middel zyn , zo A g e r i d s , op zyn eigen
„ Ondervinding, verzekert,”
. A n a c a l l i s. Guichelheil.
In dit Geflagt is de ploem ook Raderachtig,
maar het Zaadhuisje gaapt niet van boven; het
is als horifontaal in ’t midden doorgefneeden ;
zodat het naar een .Doosje gelykt. Voorts
heeft de Styl een geknopten Stempel.
V y f o f zes Soorten komen thans in ’t; zelve
voor, als volgt.
t. CO Guichelheil met onverdeelde Bladen efi
Jven/s!!* leggende Stengetjes.
Gemeen. , Dit
( i ) ' Anagallis Fol. indivifis, Caule procumbente. Syjï, Nat.
XII. Gen. 206i p. 153. m g XIII. p.' 165. Anag. Fol. mdi-
7t»
Dit is een klein Kruidje, zeer bekend in de IV.
Zaaylandencn , wegens zyne fterk roode Bloem-
pjes , niet onaartig. Men vindt het ook met Hoofd-
f-Iemelfchblaauwe Bloemen en deeze zou, hetSTÜK*
W y fje zyn, de ander het Mannetje, volgens
de Ouden. C a m e r a r i u s verzekert, dat
zy anders niet verfchillen, dan in de Kleur der
Bloemen, welke fomtyds ook paarfch o f bleekrood
valt (* ) . Van den Heer H a l l e r , uog-
thans, worden die met roode en met blaauwe
Bloemen als byzondere Soorten onderfcheiden;
dewyl door ’t kweeken de eene nooit tot de andere
overgaat , groeijende de Blaauwe ook wat
hooger en zig meer opheffende. L i n n a ï u s
maakt, van deeze laatfte zelfs geen gewag ( t ) .
De Franfchen noemen dit Kruidje Mouron ,
de Engelfehen Pimpernell, de Spaanfchen Mu-
rugues, doch de Italiaanen behoudenden Griek-
fchen naam Anagallis , van D i o s k o r i d e s
afkomliig. Men wi l , dat dezelve wegens eene
Toverkragtige hoedanigheid daar aan gegeven
zoude" zyn , en dit is ook de oirfprong, zo het
fchynt,
vifis. R. Lugdb. p. 41 ? Ft. Suec. 169. Anagallis Fol. ovatis.
H. Cliff. 52. Anagallis phceniceo flore. C. B, 252. HAix.
JUlv. 481. 482. Anagallis mas. Cam. Epit. 394. Anagallis
foemina. lhid. 395. Gort. Belg. 54. Oed. Dan. 88.'
(*) Epit. p. 394, 395. Hier uit blykt , dar de Anagallis
mas van dien Aurheur , zeer verkeerdelyk, in Sptc. Plant.
tot de Nummularia is betrokken.
( t ) In. Spec. Plant. Ed, I I ., naamelyk; in Hort» Cliffbr-
tiano heeft zyn. Ed. die en anderen als Verfcheidenheden ge.
boekftaafd.
O. UEEL, VII. STUK,