A fdeb Zaad^es * maakt de byzondere Kenmerken ui|.
iv . U b ie t bevat vie r Soorten , waar yan twe$
Hoofd. E u ro p ifch e , tw e e Uitheemfche.
STUK.
Sagilui ^ Vetmuur met leggend^ Takjest
procumbensi -d j n « ,
Leggend/ B y de meeuen is deeze voor een Soort van
Muur gehouden geweest, en alierkleinjlc Muur.
met een verganglyke Bloem, door R a y geheten.
Anderen noemden ze Gras-of Mosachtig
Muur, en dien naam mogt zy met reden
voeren, dewyl zy veel op beflraate Paden aan
oude Muuren en tuflchen de Steenen der
Straaten , zelfs in deeze Stad en door ons ge-
heele Land voorkomt, vertoonende zig dan als
Grasachtig Mos. Elders vindt menze ook op
dorre Velden, Heijen en Gebergten, onder Je
Mos. Dit hadt in de Zuidelyke deelen van
Vrankryk plaats. In Lapland vondt L i n -
NjEüs haar op de Bergen , niet in de Wil-
dernisfen. In Switzerland is niets gemeener op
de Bedjes in de Tuinen, in Bloempotten en
op
( i ) Sagina Ramrs procumbentrbus. Syte. Nat. XII. Gen,
l?6. p, i | i . Neg, XIII; p. 141. Fl. Lapp, Suec. R. Lugdtr,
4J2. Gouan. Monsp. 77. KRAM. Auftr.^s, JACQ. Pindob.
■ Z6. Sagina Fol. fubnlatis. Ger, Pr cv. 402. Sag, Scapis &
Ramis unifloris. Gdett, Stamp. 2. p. 27,7. Alfine rauscofo
Flore repens.. DiLt. Giesf, t i . Alfine pufilia Graminea Floie
tetrapetalo. Seg. Neren. 421. T. s. f. 3. Alfine minima
FJore fugaci. Raj. Suppl. ioi. Tournf. In ft, 243. Tqurnf.
Paris. 3si. Alfine tetrapetala Fol. anguftis &c, Ua l l . Helv.
390. Saxifraga Graminea pufilla, Fol* brevioribus cras»
fioribus & flicculemis. Raj, Angl, III. p, 341. Ard. Spu%
II. p. 23. T, 8, f, 2.
■ op ongeroerde Gronden, m de Hoer H a i .- IV .
t ER aanmerkt. D it komt met myne Waar-»™“ “ *
neeming, dien aangaande, overeen. Hoofde
Zyn Ed. betrekt daar toe , behalve het A1- STUK*
lerkleinfte Muur, met een verganklyke Bloem,
opk twee anderen -van T o u r n e f o r t , die
tot de volgende veeleer fchynen te behooren,
De eerfte i s , door dien Autheur, in zyn be.
fchryving van de Planten omftreeks Parys,
omftandig voorgelleld. Aan dunne groene
Rankjes, die zig over den Grond tot twee o f
drie Duimen ver uitfpreiden, komen uit ieder
Knietje twee korte Elsvormige Blaadjes vbort.
Ook heeft dit Kruidje om laag dergelyke Blaadjes.
De Bloemfteeltjes , aan ’t end en uit de Oxels
fpruitende, draagen ieder een groen vierbladig
Kelkje , waarin vier witte Bloemblaadjes die
kleiner en zeer verganglyk zyn. De Heer
5] a c q u i $i merkt aan, dat dit Plantje , in *t
wilde o f in de Bosfchen groeijende, geen
Bloemblaadjes heeft. Hy z e gt , dat hetzelve
fomtyds een vyfbladigen Kelk , v y f Styltjes
en een vyfkleppig Zaadhuisje h e e ft, doch altoos
vier Meeldraadjes. Aangekweekt zynde *
voegt zyn Ed. ’er b y , blyft het over.
(2) Vetmuur met byna regtopjlaande ruigach- A ;
tige Stangetjes en oyerhoekfe Bloemen zen- BioemWa.
der Blaadjes. D it '1“ 1001*
r (2) Sagina Caule ereftiusculo pubescenti , Flor. alternis
apetalis. Neg. XIII. Mant. SS9. Sag. Caul. ere£Hs, radice
annti4 , Flor. apetalis. ARD. Sp. II. p. 22, T, ï. f. 1.
C c $
II. D m . YIX. Stuk.