IV.
A fdeel.
l.
H oofd-
STUK.
Eenwyeen
Arabifche, een Indifche en een Syrifche;
de eerfte was w it , de tweede zwart, de derde
geelagtig van Kleur. Deeze Autheur maakt
wel van eene Kruidige fcherpheid, doch van
geene bitterheid in die Wortel gewag , welke
door anderen naderhand in de ééne Soort geliefd
w e rd t; zo dat menze in een bittere en
zoete Costus onderfcheidde. Sommigen willen,
dat dit vcrfchil enkel afhangt van den Ouderdom;
zynde de verlche Wortel zo e t , de oude
bitter. Anderen hebben de Eigenfchappen,
door de Ouden hier aan toegefchreeven, gezogt
in verfcheide Europifche Planten, welken men
deswegen Costus noemde. Dus is een Soort
van Reinevaren, welke de Bladen en Reuk van
Kruifemunt h eeft, onder den naam van Costus
hortenjis beroemd. Anderen hebben die krag-
ten in ’t Ageratum, Eupatorium , Levijticum
en dergelyke Planten , gemeend te vinden: doch
tot heden heeft de regte Costus Arabicus den
voorrang behouden.
Uit Hukken van zodanige Wortelen, die ik
onlangs, van Suratte afkomftigzynde, uitOost-
indie bekomen heb, fchynt dat Gewas geenszins
te behooren tot eene dergelyke Plant, als
die de Gember o f Kurkuma uitleveren, maar
veeleer van den aart der Wortelen van de Kroon-
tjes-Kruiden ( Umbellifera ) te zyn, Dezelven
zyn langwerpig, dik; van buiten graauw, van
binnen geel en zeer Harstagtig; hebbende eepe
fterke Reuk, naar dien der Violen trekkende
ën eene bitteragtige, doch niet onaangenaame, i f . ;
Kruidige Smaak. Niets is ’er in de uitwendige Afdee*»
figuur , ’t welk met de Knobbelagtigheid der Hoorn-
Wortelen van de Zedoaria, Gember o f Kurkü.STUK*
ma ftfookt. L e m e r y ze g t, dat het de Wor-
tel is van een Boompje, naar Vlier gelykende,
met welriekende Bloemen, en dus is de Costüi
Arabicus, mobglyk uit het hoofd, ook by W s in -
m a r n afgebeeld; Niettemin zal ik de Volgende
Plant, welke door L innjeus onder dien naam
Voorgefteld wordt, hier thans befchryven ( i ) .
D e Kenmerken zyn, een enkele Blocmfteng
fen Vmgtfcheede. Het Bloemkasje driefcandig;
zeer klein, zittende öp hetVrügtbeginzek D é
Bloem beftaat uit drie Lancetswyze , holle;
regtopftäande Blaadjes, van gelyke grootte. Het
Honigbakje is eepbladerig, groot, langwerpig;
Buisagtig met twee Lippen , de onderfte Iangef
dan de Bloemblaadjes, en breed, in drieën ge-
fneeden ; de bovenfte Lancetvormig en kort;
Verftrekkende voor een Meeldraadje, ddar hët
Helmpje is aaugegroeid. Op het Vrugtbeginzël;
dat rond is , zit een Draadagtige S ty l, zo iaög
all
( i ) Costiis. Syst, Nat, XIÏ. Gen. 3, p. jo, p’tg. JUT. p.
49. Hui.. Plant. 1+9. T. 3. Costas Arabiens. C, B. Piiïl
38. Mer. Sur. T. 3 <5. Alpinia Flojibiis fpicatis, Bra&eis ova-
libus, JACQ; Amer. 11, Zingiber fylveftre majusj Fru&ix ië
pediculo fingulari. Sl.OAK. Jam. gi. Hifl, I. p. i 6s. Ti
ib j, f. 2. Amomum minus Scäpo veftito j Floribiii fplcaé'fr
Brown. jam 113. Facó-Caatinga. MARCGR. 48. Tüfc
aa-Kitt. Htrt. Md. XI. p. 15. T. 8 ?
B 2,
Ut D lU i VII. SïüÉt
■