IV.
&FPEE1
V.
H oofd*
stuk.
Tiueevjy*
vige.
VII.
Cbenopodium
viri-
de.
Gioen.
VIII.
ftybridum,
Bafteid.
Wallen , niet minder gemeen dan het gewoone
Ganzevoet. Men noemt het, in ons Land, W i l de
Melde. Het Zaad, dat zeer zwart is , munt
uit in de witte T ro s je s , die op ’t end van den
Herfst, als de Bladen afgevallen zyn , byna het
geheele Gewas getrost doen voorkomen, zo de.
Heer H a l l e r , aanmerkt. Het groeit ook in
Virginie.
(7) Ganzevoet met R u ita ch tig e Tandig uitgehoekte
B la d en; de Trosjes Takkig en eeni-
germaate gebladerd.
De eze, waar mede de W ild e Ganzevoet met
Gelderfche Roos Bladen, van V a i l l a n t ,
veel overeenkomst heeft, is een laltig Onkruid
in de Moeshoven. Z y fchynt wel een VerfcheB
denheid te zyn van de voorgaande Soort en voert
den zelfden naam.
(8} Ganzevoet met Hartvormige hoekiggefpit-
f te Bladen en Takkige Trosjes die ongebladerd
zyn.
Hier zou de Ganzevoet met Doornappel Bla-
' den,
(7) Cbenopodium Fol. Rhomboideis dentato * finuatis &c.
F t. Suec. Scc. GORT, Af/?. 67. KRAM. Anfir. 6 y. GOVKfl Monsp.
12.4. Chenop. fylv, Opuli folio. VAlLL. Par. 36, T. 7. f. 1.
Atriplex fylveftris. ]. B. H iß . II. p. 9 72.
(%) Cbenopodium Fol. Cord, acutninato- angulatis &c. Ft.
Stuc. &c. &c. Chen. Fol. triangulari - Sagittatis. R, Lugdb. 219.
N. lo.Chenop. Stramooii folio, VAIIL. Paris, 36, T ,7. f.2,
Chenop, fecund, Tabf.rn, Hiß. siz. f. 2.
P e n t a n d r i a , 7 7 7
den» van Va i l l a n t , t’huis behooren. Zy IV.
fchynt ook wel maar een Balterd- of vermeng- Af®eel»
de Soort. Hoofdstuk.
( g ) Ganzevoet met langwerpigs uitgehoekte B la - ix.
den en naakte veeldeelige Trosjes. diumüol
trys. Overvloedig groeit deeze in Italië, Provenceac^t'uif'
en andere Zuidelyke deelen van Europa; ja zy fc’
komt ook wild voor in Duitfchland en in onze
Nederlanden. Men noemtze B o try s , dat is D r u i-
yenkruid , om dat zy als een Druiftros draagt
van Bloem- en Zaadhoofdjes. Wegens den aan-
genaamen Reuk krygt zy den bynaam van A m -
brojioides, die echter meer toekomt aan de volgende.
De Italiaanen noemenze B o t r i , de Fran-
fchen P y m e n t , de Eogelfchen E ik van J e r u zalem
: om dat de Bladen naar die der Eiken
eenigszins gelyken. ’t Gewas groeit naauwlyks
een Voet hoog en vertoont zig als een Hee-
ftertje, doch overwintert niet. Het komt meelt
op Zandige plaatfen voort. Het heeft een verwarmende
kragt; wordt wegens den Smaak wel
in ’t Moes gedaan en by het Vleefch gekookt.
Men legt het droog by de^Kleederen, niet alleen
om den Reuk, maar ook tegen de Motten:
weshalve het den naam van M o t te k r u id , by
fommigen, voert. (io).Gan-
(9) Cbenopodium Fol. Lanceolaiis dentatis &c. H. Ciiff.
XJps. ' Mat. Med, R. Lugdb. 219. N. 4. GOUAN Mensp. 124.
Botrys Ambrofïoides vulgnris, C. B. P in . 138, Botrys. Dop,
Pompt. 34. Ccc 5
II. Dril, VII. Stuk*