IV. Deeze bepaalingen moeten de önderfeheiding
A fdeel. maaken van deeze Soorten, altemaal meer of
H oofd- min Grasachtig, en voorkomende in de ftaan-
BTuK. j e Wateren en Moerasfen, zo van Europa in
’ t algemeen , als van deeze Nederlanden.
xi. ( n ) Fonteinkruid met Liniaale , overhoekfe,
strandft:h* onderfcheiden Bladen,Scheedachtig zyn. die van ónderen
teinHkireuri dwordt het Zeer Takkige Zeekust - Fon
, met Haairachtige Bladen en groote
Hoofdjes, van P l u k e n e t , t’huis gebragt.
Een Soort met breede Grasbladen, van H al*
l e r gemeld , hadt ook zeer groote Zaaden,
Aan de Zeekuften van Europa is deeze gemeen
, e h , zo Wel als de voorgaande ën volgende,
een Jaarlyks o f Zaay-Gewas.
xu< (ia) Fonteinkruid met Liniaale gepaarde en Pufillw», ? overzees
Gtamineum latiusculum &c» B.AJ. Angl. III. p. 149. T* 4.
£ 3. Pot. Gtamineum latifolium. Lor.s. Prusf, 206. T. 66,
ft. Pot. Fol. Lanceol. acuminatis planis. Ger. Pnv. 124.
Pot. minus, Fol. denfis 8cc. MAGN. Mensp, 353. Fontinalis
media lucens. J. B. Hijl. III. p, 777.
(1 1 ) Potamtgetm Fol. Linearibus alternis diftinétis inferne
vaginantibus. Potam. pufill. fluitans. Bocc» Sic. 42. T. 20. f.
{; Potam. maiitimutn Ramofisfimum &c. Pluk; Alm, 301.
T. 216. f. j.
(12) Potamogeton Fol. Linearibus oppofitis , alternisque
diftinóHs , Bad patentibus , Caule tereti. Fl. Suec. DALIB.
Paris. s6. Gort. Belg. Pot. Fol. linearibus alternis remotis.
R. Lugdk, 233. Pot. minimum CapiUaceo folio. C. B. P>»,
193’
overhoekfe onderfcheiden Bladen, aaiden IV; Voet uitwykende, en ronde Stengeljes. A fdebl*
t)ëeze is de laatfte der Soorten van Fon-^.°u°™r
teinkruid, die doof den Ridder opgegeven zyn. Tetragyz
Zy fchynt byria als een Verfcheidënheid aan-”'“**
gemerkt tè kunnen fvorden van de Agtfte “
tSeoinokrrtu, idtot welken het Takkig Gra s achtig Fon
van G. fl ADHiNus is betrokken ,
hetwelke de vermaarde Vaillant t’huis
brengt tot zyn Takkig met Grasachtige Bladen ,
dat door zyn Ed. onder den naam van zeèr groot Fonteinkruid , met lahgere Grasbladen ,
fchyht afgebeeld .te zyn (*). „ Hetzelve
j, groeit , zëgt hy, menigvuldig in de Seine
33 te Pafys, bloeijende in M e y en Juny. Ook
j, vindt mén het in de Meirtjës en Vyvers öf
i, Waterkommen te Verfailles , van meer öf
,, minder grootte naar de Diepte, verheffeni,
dé zyne Aaireh boven de Oppervlakte van
j, het Water. Deeze Aaireh beftaan uit twaalf
j, of vyftien Bloempjes met witte Topjes, vef-
,, töonende zig aldaar in Mey eh fomtyds zelfs
i, ih April. DeSzelfs Stengen en Takjes zyn
„ uit den bleek paarfchen wit, eh gelyken naar
3, Vioólfhaareh. De Bladen zyn eénigermaate
i, GeutSo
IS3. Prtdr, 101, Potam. Gron» tenuifölium. Löes. Prusji
■ 206, T. 67, Ppt. pufiill. Gramineo folio breviore. VailiJ
Paris,(*) T. 32. f. 4. Hall. Helv. 2or. Poramogetön ingens, Gramineo fblitf longiori,
Pariftenfe. 7 ai. 32. f. $.
Gg
II. Bêel. VII, Stuft,