IV.
A fdeel
v.
H oofdstu
k .
Eenvjyvij
».
heeft ze ’ er vry fterk mede bezet. Drie Af.
beddingen van dit Gewas vindt men by W e in.
mann , PI. N . 933 » 934 : waaruit tevens de
verfchiiieY.de kleur en figuur der Vrugtenënde
gedoorndheïd der Kelken blykt. Dc aahgehaalde
van P l ü k e s e t komt, wat de Bladen aanbelangt,
XIX.
Selar.ttm
infanum.
Ooftiildifche.
zeer weinig met de Eijerplant overeen.
Dezelve heeft een kromme lange Vrugt,
en niettemin merkt die Autheur aan, dat het
flegts eene Verfcheidenheid zy van de gewoö-
ne en geen byzondere Soort, wordende JPottit-
jen van de Engelfche Hoveniers geheten. Men
zou ze Kromme - Eijcr Plant kunnen noemen,
( ig ) Nagtfchade met een gedoomde Kruidige
Steng, Eyronde Wollige Bladen; de Bloem-
Jieslen hangende verdikt ; de Kelken ge»
doornd.
De bynaam infemim voegt, Q ten ware men
’ er ongezond door verdaan mogt, ) even zo min
aan deeze Oostindifche , van welke, zö R um-
p h i us verhaalt, de Appelen, die ’er zo groot
als Komkommers vallen, een gemeene Kost zyn
door geheel Indie, komende ze lfs , wanneer zy
in de langte doorgefneëden, en dan met Wyn
en Suiker gedoofd zyn, op de T afeis der Groo-
tcn. Ten minflé wordt het Tamme o f Tuin-
Trong
(is) Solanum Caulè aculeato Herbaceo , Fol. ovatis &e.
Trongum Hoitenfe, Rumph. Amb. V, p, 238.T, Sj.
Trong van dien Autheur thans hier t ’huis, ge- IV,
bragt, offehoon ik aan deszelfs Stengen niets Apdeeu
D oornachtigs kan befpeuren ; maar het Wilde Hoofd-
Trmg, waar van de Appeltjes niet veel grooterSTUK-
dan Musketkogels zyn , is fterlc gedoomd. Ook
heeft hy van dit Kruid nog meer Verfcheiden-
heden. De aangehaalde van P l u k e n e t , by
de Engelfchen Bromjolly genoemd wordende,
heeft de Steng geheel effen, doch de Bladen
en Kelken gedoomd. De Vrugt is fterk geribd ,
rondachtig , uit den witten paarfch van Kleur.
Volgens hem is het die Soort van Nagtfchade,
welke Focky der Javaneezen by Bontius gety-
teld wordt.
Een Takje dat my , onder den Soortnaam
van Solanum infanum, uit Oostindie toegezonden
i s , heeft hier en daar, op dc Steng, Takje
s , Blad en Bloembeden, ja zelfs op de Kelken,
een enkeld Stekeltje o f Doorntje. Mis-
fchien heeft dit Kruid eenigen tyd noodig, om
zynen wilden aart geheel af te leggen? Misfchien
ook krygt het weder Doornen door de fchraal-
heid van-den Grond? R u m p h i o s merkt aan,
dat van het Ambonfche Witte Trong,in de Hoven
gezaaid , de meefte Planten wel naar het
Moeder - Gewas gekeken, maar onder dczelven
waren ’er met Doornen bezet, zegt hy , gelyk
het Wilde Trong; en dus kan men daar uit de
verander!ykhdd van dit Kruid opmaaken. Hier
uit blykt ook, dat de meer o f minder Gedoorn*
heid eigentlyk geen bewys zy van een Soortelyk
verfchil. V y 4 (20) Nagt-
11. DEEJ., VII. STUK,