IV.
A fdeel.
iv.
Hoofdstuk.
Eenwyvilt.
III.
AsperuU
J,T a u r in a*
Turinfcli.
Onder den naam van Blaauwe Waldmeijler is
deeze , niettegenftaande zy geen den minften
Reuk heeft, b y D odonveus en L ob e l ge-
boekftaafd. Z y groeit in Vrankryk, Vlaanderen,
Duitfchland, Engeland; doch inSweeden,
noch ook in onze Provinciën, fchynt zy mede
niet aangetiofïen te zyn. De Bladen van deeze
zyn rouw, en maakeh Kransjes van zes o f
meer in getal. De Bloemen komen op ’t end
der Stengen , by elkander vergaard voor, tot
Kroontjes , die met gehaairde Blaadjes Sters-
wyze omringd zyn. De Kleur is blaauw en
zy hebben een lang gefpleeten Styl.
(3 ) Ruuwkruid met viervoudige; Lancetswys’
Êyronde Bladen en gehandelde end-Bloemen.
Deeze groeit op de Alpen van Switzerland,
in Italië , als ook by Montpellier en elders.
Van de Stad T u rk i, alwaar zy veel op de omleggende
Bergen voortkomt, heeft zy haaren
bynaam. B a ü h i n u s noemtze vier- enbreed-
bladige kaale o f ongehaairde Meekrappe. Zelfs
zyn de Wortels ook rood , en zouden insgelyks
venfis. C. B. Pin. 334. Asp. cotrulea. Dod. Tempt. 355.
Lob Icon. 801, Rubeola Hall. Hefa. 437,
(3) A s p e r u U Fol. quaternis Sec. H . C l i f f l Sec. R. Lugdb,
a js. Hal l . Helv. 437. Gouan Monsp. 6$. Rubia quadri»
folia ct latifolia laevis. C B P in . 334. MOR1S. H i f t . Ifl.
S. 9. T. s i. f. i Rubia minor quadrifolia atro- virens.
Barr. 'c 547. Gruriata Alpina latifolia lscni. Tournï.
inft. U f ê
lyks tot Verwftof gebruikt kranen worden, zo I V . .
de Heer H a l l e r vastftelti De Stengen, die -Ff y EÏ*
vierkant zyn en regtopftaan, worden , volgens Hoofd •:
zyn E d ., een Voet ; doch volgens L o d e l "tuk‘
van meer hoogte. De Bladen zyn als die van
Weegbree geribd , ongefteeld, in ’c kruis om
de Steng geplaatst, de Bloemenwit, metzwar-
te uitfteekehde Meeldraadjes.
Aangaande de Bloemen van deezé Soort hade
men gemeend, dat in het Kroontje alle dezel-
ven Mannelyk waren, met niet meer dan één,
, Wyfjes Bloempje; doch thans is waargenomen,
dat zy allen tweeflagtig zyn met een tweedee-
ligeh StylV welke zelden tot zynè langte komt
voor het verflenzen van de Bloem.
(4) Ruuwkruid met viervoudige langwerpige l f .
zydelings omgelogen Jlompachtige, Haai- cZ^lidt
rïgé Bladen* nikbiadig.
Op Kandia en in de Levant groeit deeze Soort,
die een Takkige Heefterachtige Steng heeft,
de Bladen ovaal,, aan de Takken fmafler; met
Trosjes van weinige Bloempjes, die ruigachtig
zyn , aan ’t end,
(5 ) Ruuwkruid mei /malle Bladen, de onder- t .
TmÜoridi jten Verwig<j
(4) AsperuU Fol. quaternis oblongis Sec.
(s) AsperuU Fol. linearibus Sec. Fl. Süec. u j . Göuan
Monsp. 6f. Gallium alb. tripetalum. Moris. Pral. 267. da»
LiB. Paris. 4$. Gall. album tertium. TAB« Hifi, 433, T.
733- fl 1*
S 2
II. EML, VII, STOlBj