Uil I n
IV. twee Meeldraadjes beftaande met geelt Knopjes,
Afdeel. tusfc[iec welken, ih ’t midden * een kort Styltje
Hoofdstuk.
zig vertoont, op het Vrugtbeginzel. Zou dee-
ze laatfte ’er ook het Paardejlaartkruid met Bla-
yin!™3 den van Bezem-Flafchkruid van Bauhinus (*)
voor genomen hebben : ’t welk H a l l er als
een Verfcheidenheid aanmerkte'; doch V a ïl lan t
als een zelfde Soort? Men vindt het laatstge-
melde, volgens B a u h i n u s , te Bazel, in de
Michelfeldfche Moerasfen , als ook in een
Beekje nevens den Galg: alwaar de Heer H a l -
l e r de gewoone Katteflaarten gevonden heeft.
Hier uit blykt dat de gemeenfte Planten dikwils
de meefte verwarring baaren.
Van Tweewyvigen zyn , in deeze KlasfeVier
Geflagten, als volgt
C o r i s p e r m u m . Wantz-Zaader.
De Griekfche benaaming van dit Geflagt is
van ’t Woord Koris, dat een Wants betekent,
en van Spermos Zaad, om dat de Zaadjes naar
een Weegluis gelyken, afgeleid. De Kenmerken
zyn ; geen Kelk, twee Bloemblaadjes en
een Meeldraadje,maar twee Stylenof Stempels
cn een enkeld, ovaal , naakt Zaad.
Het bevat twee Soorten, beiden Europifche
o f Afiatifche Kruiden, als
(O
(*) Ecjuifêtutn palaflre Linwise Scopari* folio. C. 8. Prtir.
9 ♦ *4-
( ï ) Wantz-Zaader met zydelingfe Bloemen,
Van deeze eerfte Soort heeft de Fraufche
Kruidkenner Jussieu, door wien de benaaming stuk.
in trein gebragt is , de Afbeelding gegeven Hy ^
ze gt, dat dezelve zig omtrent een Voet verheit, mam #yi.
hebbende een Stengetje dat zig verdeelt in T a k - ^ ^ lj(li*
je s , die hoekig zyn en buigzaam, glad, groen ge.
doch doorgaans om laag paarichachtig, welke
Kleur zig fomtyds over ’t geheele Plantje, als
het begint te verwelken, verfpreidt. De Blaadjes
gelyken naar die van Hyfop, zynde de ond
e r e n en grootften ongevaar anderhalf Duim
la n g , op de breedte van twee Linïën o f een
zesde Duims: allen ongefteeld, Vleezig, donker
glanzig groen; de bovenftcn met eenige
witte Wolligheid. Deeze ftaan byna regtop,
doch de onderften ttrekken zig waterpas uit.
D e Bloemen zyn als gezegd is. Uit derzelver
Oxelen, naamelyk, komen zy voort, en zyn
uitermaate klein, hebbende twee Bloemblaadjes
' en-één Meeldraadje, met een Stampertje dat
twee korte Hoorntjes h e e ft, wordende een
Vrugtje o f Zaad , dat rond van omtrek is en
naar het Takje toe een weinig h o l, een klein
Zoompje hebbende en een Puntje van boven,
I omtrent een zesde Duims lang (*).
Dit
(x) Coritptrmutu Hor. lateralibu. Syst. Nat. XII. Gen. i».
p. St. reg. XIII. p. SX. Cot. Flor. altetnis. Hort. CBff. R.
Lugib. &c. Pall. Reizt. I. DEEL. p. 4*4.
(*) Mem. i t i'Acad, R. dts Se. ie Parit. 1711. p. »44.
BI. 10.
11. Deki» VII. STUK.