IV.
Afdeel,
in.
H oofdstuk.
II.
HoUfleum
Sa.cc uien•
turn Sappig.
m.
J i i r fu t u m .
Ruig.
IV.
U m b e lia•
turn
Gekroond,
heeft de Blaadjes rondachtig en gepaard, draa-
gende aan ’t end der kruipende Stengetjes losfe
Bloemtrosjes ver van elkander. De Bloemblaadjes
zyn w it, in tweeën gedeeld en kleiner dan
de Kelk.
(2) Heelbeen met ovaale Vleezige Bladen.
Het Muur met ovaale Sappige Bladen', dat
men in Nieuw Jork vindt, maakt deeze Soort
uit.
(3) Heelbeen met rondachtige ruige Bladen.
Deeze heeft haare Groeiplaats aan de Kust
van Malabar in Oostindie. •
(4 ) Heelbeen met Kroontjes-Bloemen.
, De ge Halte van deeze laatfte, die men op de
Akkers der Zuidelyke deelen vap Europa aantre
ft, zweemt eenigermaate naar de Lychnis.
L oef-
(2) Hohfteum Foliis ellipticis earnpfir. Am. Aead. III. p.
zi. Alfine Fol. ©11. fpcculentis. Cold. Noveb, 9.
(}) Holoflewn Foliis orbiculatis hirfutis. Am, Aead. utii
Roven m£T.
(4) Holofteum Floribus utnbellatis. Loefl, hin, 120» Sper*
gula Fol. oppofitis, Pedunculis umbellaris. Guf.TT, Stamp.
292. Daltb, Parit, 134. Hoioft, Caryophyllaeum arvenfe.
TAB. Ie, 233, Lychnis Gnminea hirfuta umbellifèra. MORis.
Hiß, II. p, J46. S. V. T. 22.' f. 46. Caryophyll. arrenfis
umbell. Folio giabro. C. B. Pin. 210« Caryoph. arvenfis. J.
B Hiß. III. p. 61. Alfine pentaflemon, Fol. fêrratis, urn*
bellifera. Hall. H;iv. 387. Holofteum. Dill. Ntv. Gen.
130.
T R I A N D R ï A. 215
LOEFLING ze g t, dat dit Kruidje, in %
Voorjaar, zeer gemeen was omftreeks Madric, ’
de Hoofdltad van Spanje, alwaar het Stenge-Hoofd«
ries hadt, van een halven Vinger tot een Span S™K'.
hoog, die niet volkomen o verend Honden. Jdy
befchryft het omüandig en meent dat het door
T q u r n e f o r t , onder den Naam Crlai
Voorjaars-Muur, met witte Kroontjes-Bloemen ,
bedoeld zou zyn. De eze, immers, door V a i l -
l A.N t afgebeeld , hadt drie Meeldraadjes en
drie Stylen, D. i l l e n .i ü s , d ie ’e r , onderden
naam van Holofteum , een nieuw Geflagt van
gemaakt hadt, vertoont de Bloem en ’t Zaadhuisje,
met, het Zaad. Het verfchilt, zegt h y ,
door zyne driekantige Zaadjes, van alle Soorten
van Muur. Zonderling is ’t , dat C, Bauhinus
dit Kruidje Akker-Anjelür koq noemen. Deez’
ze gt, dat de Steng fomtyds rood fomtyds. groen
is , met eenige Takjes opgeregt, anderen hangende
o f omgeboogen met de Bloemen, die ge-
meenlyk wit doch fomtyds paarfchachtig waren.
De onrype Blommetjes, zegt de Heer Hal le s ,
(die dit Kruidje by Bazel vondt,) zyn roodach-,
tig, de rype wit. Hy nam ’er v y f Meeldraad-,
jes in waar, doch fomtyds ontbraken ’er twee.
o f een. In Puitfchland, zegt hy , is het veel
gemeener. Het komt overvloedig in de Boomgaarden,
aan de Dyken en op de Wallen zelfs
te Weenen voort, zo de Heer J a c q u i n aanmerkt.
De Afbeelding van dit Kruid, door T a b e r -
O 4 N M -