I f .
A f d e e l .
i.
H q q f p * 6TL7K.
Etnvjyfg
‘ *
i,
*4lpmia
M,acemofa.
' (ffietrostc.
rond, dé zydelyke plat $ hebbende een PypjeS
het binnenfte gedeelte korter, aan den Rand in
drieën gefneedcn , hebbende de onderfte Slip
neerhangen buiten de zydflippep van het buitenfte
Bloemgedeelte, de overigen uitgerand: het
Grpndftuk buikig. Een Meeldraadje gelykende
naar een Plooy van het binnenfte Bloemgedecl-
te. Het Meelknopje op zyde aangegroeid. Het
Vrugtbeginzel, dat rond is , onder het Bloem-
kasje zittende, heeft een enkelen Sty l, met ee-
pen ftomp driehoekigep Stempel. Het Zaadhuisje
V le e z ig , Eyrond, met drie Hokjes en drie Kleppen
, bevat yerfcheide Eyronde Zaadjes, aan
den top uitpuilende geknot, met een Staartje
yan onderen.
De eerfte Soort ( i ) fchynt overeen te komen
met dat-Gewas, het welke by S l q a n e , onder
den naam yan Kleine Wilde Gember, in deszelfs
befchryving en afbeelding der Planten yan Ja-;
maika yoorgefteld wordt: verfchillende van de
Groote Wilde Gember, te vooren gemeld, daar
in , dat de Vrugten Sappig zyn en groeijen op
«de toppen van Bladerige Steelen. Niettemin
merkte de Heer J. B o r m a n nd s aan, dat hetzelve
, in de gantfche gedaante en manier van
groeijing, zodanig gelykt naar dat van de Gember,
dat mep het desyregen noodwendig onder
de
( i ) A’pinia. Syst. Nat. XII. Gea. 4. p, jo. Peg. XIII. p. 49.
A’pina Racemofa alba, Cannacori foliis, Plum. Icon. 10. T,
zo. Züjgiber fylveftre minus, Fru&u e Caulium fumtnitate.
Jam, 6 1. Hifi, i. p. ijs, T. io|. f. i, £aeo fcroca.
^URCGR, Bras, 48 l
de Kruidige Planten, als daar zyn de Carda- IV.
rriomum , Amomunij Zingiber, Zedoaria, Ga- j
langa, en dergelyken, tellen moefte. O f het Hoofd-
zelve den Westindifche Gember-Wortel uitle-
vere, is my onbekend. nidi
D e Kruidkundige Heer J a c q u i n vondt op
’t Eiland Martënique een Gewas, dat zyn Ed.
toé dit Geflagt betrekt, noemende hetzelve Al-
pinia met geaairde Bloemen (si), Hy geeft de n.
Afbeelding van hetzelve, en merkt aan, dat de
Wortel Vleezig f oneffen , wit i s , brengende GeaaiidV,
eenige Steelen vóórt op Halmen, die eeniger-
maate knikkig , rond en glad zyn , maar één
o f anderhalven Voet hoog. Z y zyn overhoeks
bezet met Lancètvormige, kortgefteelde, gladde
Bladen , vier kruislings geplaatst onder de
Bloem-Aair, die Kegelvormig is, en Schubswy-
ze famengefteld uit hoogfoóde, dikke Leder*
achtige Bloemfcheedjes^ De onderften geevep
ieder éénë Bloem uit, zynde Reukeloos, geel,
een Duim lang, en fchiëlyk verwelkende. Het
Bloemblad is een langwerpig Pypje, in drieën
verdeeld, en het Honigbakje, dat een! weinig
verder uitfteekt dan de Bloem , is ook verdeeld
in drie Slippen. Het Meeldraadje heeft twee
Meelknopjes. De Ingezetenen gebruikten het
Afkookzel der Wortelen en Halmen, met andere
Kruiden, als een verkoelende Drank, in
verfcheide Kwaaien, ’t Gewas, groeijende aan
de
(2) Alpiijia Flotibus fpicatis. jACq. Amtr. Hifi. p, 1. T. 1,
B 4
II. Deel. v il. Stuk*