$ ïo D r i e m a i t n i g ë K r ü i d e n .
IV. bladige onregelmaatige Bloem, en een eenhok-
■ Afdeei,. jfjg driekleppig Zaadhuisje, waar in drie Zaa-
Hoofd» den ; zyn de byzóndere Kenmerken van'dit
• tuk. Geflagt.
t. Het bevat maar ééne Soort ( i ) , 3ie in de
Toüt°ana! Noordelyke en middeldeelen van Europa aan
Bronmin- Bronnen en Beeken groeit, volgens den Ridder.
Hy vondtze dus , in dé Laplandfche Woefty-
nen, op Mósachtige plaatfen , en in dat gedeelte
van Sweeden, ’ t welk men Wefterboth-
nie noemt, zegt zyn Ed . , is niets zo gemeen
als dit Kruidje , ’t welk van de Sweeden S.
Montii ört geheten wordt (*), Hét groeit in
menigte, op plaatfen die ’s Winters onder W a ter
geftaan hebben, ömftrèeks Verfailles en te
Fontainebleiaü, zo V a il l a n t aantekent, wièns
befchryving, dópr F a b r e g o b óVérgenomen,
dus luidt.
„ De Bloem ontluikt vóór de middag-Zon
en gaat omtrent een Linie open. Z y heeft
„ v y f Bloemblaadjes en ook zo veel Meel-
,, draad-
( i ) Montia. Syst. Nat. XIT. Gen, ioi. p. 103. Neg. XII1.
p. 110. Fl, Lapp. 57. Fl, Suec. log, n j . R. Lugdb 199.
Montia aq. minor. MiCH. Gen. ig. T. 13. f. 2. Cameraria
Arvenlïs minor, Dill. GieJJ'. 46, 61. Alfine paludofa tricar*
pos. Pluk. Alm. p. 20. T. 7. f. j. Alfinoides annua verna.
VAILL. Paris. T. 3. f. 4. GOKT. Belg. 3Z,
( * ) Fier, Suec. p , 3 9 . ] k z o u an d e r s g e d a g t h e b b e n , d a t
h e t z y n e b e n a am in g v a n d e n b e r o e th d e n K r u id k u n d ig e n Jos.
Montius , H o o g le e r a n r in d e K r u id k u n d e e n N a t . H if to r ie te
B o n o n i e , h e b b e n m ö g t j v o lg e n s Phil. Bot. §, 238. MICHS*
X.ivs h a d t h e t n a a r d e n z e l v e n Montia g e t y t e l d .
T R T A N D R I A. a ïl
draadjes. De Vrugt is een 5 Zaadhuisje, van IV. * * . . A Fn P~ ü t ‘
,, figuur byna rond, maar met drie verheven m
«, hoeken, ’t we lk, met een verbaazende Veer- Hoofd*
, , kragt , in drie gelyke deelen open fpringt, STUK*
,, bevattende ieder een zwart Zaadje, dat aan Tri^ tAé'
, , het middelpunt van de Vrugt gehecht is.
„ Deeze Zaadjes worden, door de famentrek-
„ kinge dier deelen, vry verre weggefmeeten.
„ Het bloeit in Maart, April en Mey.”
De vermaarde T o u r n e f o r t fchynt dit
Plantje niet gevonden o f niet gekend, ten min-
fte niet befchreeven te hebben. Mooglyk was
de oirzaak daar van , dat het byna nooit voorkomt
dan met geflooten Bloempjes. Ook is ’t
getal van de deelen der Vrugtmaaking niet be-
flendig, hebbende het dikwils een driebladigen
Kelk en dan v y f Meeldraadjes, zo L inn a eu s
aantekent ; maar met een cweebladigen Kelk
heeft het ’er maar drie, en kan dus hier be-
hooren. D i l e e n i u s hadt ’er een nieuw Geflagt
van gemaakt, onder den naam van Came-
raria. R ü p p i ü s heeft de Bloem, verkeerde-
lyk, voor vyfbladig aan gezien. M i c h e l i ü s
geeft een zeer naauwkeurige Afbeelding van
dit Kruidje , dat veel naar het Muur gelykt,
zeggende dat het in Moerasfige en natte Velden
van Boheme groeit. Een kleinere Verfcheiden-
heid daar van, zo ’t fchynt naauwlyks een Duim
hoog, was op ’t Gebergte by Piftoja in Toskanen
, tusfehen Lucca en Florence, inzonderheid
by zekere Herberg aldaar, gevonden. Het
O % komt
IX. DHL* VII» STOK.