P b n t a n d r i a . 749
B la d en ; de Steng He efterachtig en zo wel IV.
als de Bloemfteeltjes H a a ir ig . A f d e e l *
T o t deeze Kaapfe behoort het A fr ika a n fch e
knobbelige Horidsdood van M o r i s o k , een Plant
met breede Wilgen-Bladen, ’t Geheele Gewas
is fyn gehaaird en heeft de Bloemen paarfch-
achtig,
(4) Zyde-Vrugt met omvattende, langwerpig iv.
ovaale Bladen , die om laag gehaaird
_ < Rcusachjüeeze
Soort, bekend in de Ooflerfche Lan-**^-
den, groeit aldaar tot by de twee Ellen hoog- pl,XLU*
te , zo Alpinus verhaalt. Z y heeft de Bladen
langwerpig rond, zegt h y , dik en w it,g e e -
vende, gelyk het geheele Gewas, daar het gekwetst
wordt, overvloedig Melk uit, die zeer
fcherp is en brandende ; zo dat fommigen daar
van gebruik maakten, om de Beeilen-Vagten van
Haair te blooten. Gedroogd wierdt zy een ge-
vaarlyk Purgeermiddel, doch uitwendig was z y ,
tot zuivering van de Huid, in Schurft en der-
gelyke Kwaaien , in Smeeringen zeer dienilig.
De
cynum Afric. tuberofum , latiore Salici* folio &c. Mor. Hiß.
III. p. 6io. S. ij . T. 3. f. 3 j. Pluk, Phyt. T. 139.f. i. ,
(4) Asclepias Fol. amplexic3ulibus, oblongo • ovalibus , Ba!ï
pilofis. Fl. Zeyl. 112. Apoe. cr. mijus latifol. Indicum. Pluk*
Alm. 3 j . T. 17 j. f. 3. Beid. cl - O s fa r . ALP. ASgypt. 8s»
T. 86. Eiku. Hort. Mal. II. p. j 3. T. 31, SEB. Thes. r.
p. 41, T. 16. f. i. Zia Rack. Brun, h . 31s. T. 184, jAcq.
Ott. III. T, 69. Madotius. rumph. Amt. VII.p. aj. Burm.
Fl. Zeyl. 24.
II» Deel. y il, stuk.