IV.
A fdeel,
i.
H oofdstuk.
de Oevers der Beeken, en op belommerde vog-?
tïge Bergen, werdt van hun Rivier-Rietgeheten.
M A R A N T A ,
Pater P l u m i e r heeft twee Westindifch©
Planten met deezen Kaam beftempeld: moog-
lyk ter eere yan M a r a n t a , een Geneesheer
, die in de Zestiende Eeuw over de En-,
kei de Geneesmiddelen fchreef.
De Kenmerken van dit Geflagt zyn : het
Bloemkasje driebladig, Lancetagtig, klein, op
het Vrugtbeginzel zittende: de Bloem eenbla-
dig Smpelagtig, Dezelve beftaat uit een langwerpig,
famengedrukt, fcheef, geboogen Buisj
e , met den Rand in zesfen verdeeld j de bui-,
tenite Slippen beurtlings E y vo rm ig , egaal en
kleiner:, waar van één de laagfte en, twee de
opperllen ; twee zydelingfen beurtlings zeer
groot en rondagtig , die de onderfte Lip ver-i,
beelden ; zynde de boyenfte zeer klein en in
tweeën verdeeld. Een Vliezig Meeldraadje is
5e r , naar een Slip van de Bloem, gelykende,
dat een Liniaal Knopje heeft, aan de eene zy-
de van het Draadje aangegroeid. De Styl is
enkeld , zo lang als, de Bloem, hebbende een
flaauw driehoekigen geboogenen Stempel, en
Raande op het Vrugtbeginzel, dat een rondagtig
, driekleppig , Zaadhuisje wo rdt, volgens
P l u m i e r , bevattende een enkeld, Eyrond,
|ipipelig , hard Zaad.
'I’we f §gQjr$en zyn ’er in begreepeq , als volgt.
Maranta die de Halmen Takkig heeft. W- ,
v ' A fd e e l .
Rietagtige Maranta met Bladen van ’ t In- Ho(^ D.
difche Bloemriet, hadt P l u m i e r deeze gety- stok.
teld. Zv verfchilt van de gemeene niet, dan i.
daar in dat de Rib der Bladen Haaing i s , zege ^rund;na-
de Heer J. B u r m a n n u s , en is door den «*•
Heer M a r t i n zeer wel afgcbeeld enbefchree-
v e n , wordende bok in de Hoven der Kruid-
minnaaren in Europa, overal, gemakkelyk aan-
eefokt. Haar Vaderland is in Zuid-Amerika.
(2 ) Maranta met enkelde Halmen, de Bladen ir.
Lancetvormig en byna ongefteeld. Galama*
Groote
Deeze Plant is de Groote o f JavaanfcheGa-Gaiang*.
janga, onder dien naamby R u m p m u s afge-
beeld , welke haaren Halmswyzen Eloemfteng
vertoont, daar in grootelyks van dien der Gern-
ber-Planten verfchillende, dat de Bloemen Aair$-
wyze voortkomen op ’t end der Steelen , aan
welken de Rladen ftaan ; even als dit plaats
heeft in de Alpinia, zo even befchreeven.
De grooteGalanga is , volgens dien Aucheur,’
een Plant van zeven o f agc Voeten hoogte,
maakende een digt Struikgewas , . van ee.nige
jonde Steelen, dip pit den Wortel opfchïeten,
Deeze
f i ) Maranta. Cuhno ramofb. Sjst. Nat, XII. Gen. j. p.
jo Vèg. XIII. p- 49. Maranta Arundinicea Cannacori folio.
Plum. Gen. 16. MART. Cent. 39. T. 39.
( i) Maranta Culmo fimplici, Bol. Lnnceolatis fubfesfilifcus.
Galangi. B.UMFH. Amb. V. p. 143 T. 63. Burm. Ztyl. 101 .
B 5