IV. de Violen gelykt, Het is door T o o r n e f o r t
^ fdeel, naauwkeurig afgebeeld. De hoogte der Steel-
Hoofd- tjes kan naauwlyks een half Voet haaien. In
stuk. (je Bergachtige Landen , op vogtige plaatfen,
,v *‘.nWy' bloeit het zo dra de Sneeuw weg is gefmoltep»
zegt Doktor M a p p ü s, wordende deswegen,
in den EHaz, Schneewurtz geheten. Men vindt
het gemeenlyk met blaauwe, doch het komt ook
met Vleefchkleurige Bloemen voor.
P'^l'cuia Smeerblad met een Kegelvormig Honigbak-
Atpina. je> dat korter is dan het Bloemblaadje.
Alpifch.
Deeze groeit overvloedig op de Switzerfche
Alpen, en onderfcheidt z ig ,in de eerfteopftag,
door haare witte Bloemen,over de Berg-Valeijen
als een wit Laken uitgefpreid. Op de Lapland-
fche Gebergten is dit Plantje ook zeer gemeen,
en verfebilt van het gemeene Smeerblad niet dan
door de witte Kleur en figuur der Bloem. C lu-
sius vondt het Witbloeniige met het paarfche
vermengd, op de hoogde Bergruggen in Oos-
tenryk , groei jende op Velden daar de roode
Primula, zegt hy, groeit : ’t welk een ongemeen
fierlyk täpyt doet voortkomen van onder da
Sneeuw.
iv. (4) Smeerblad met tenigermaate ruige Sten-
ï S g e . « r i j f * D e
(3) Pinguicula Ne&ario Conico Petalo breviore. Fl. Lapp.
12. T. XIll Fig. 3. Fl. 'Sneed 22 , z6. Ping. Flore albo n»i-
nore calcari brevisfimo. Raj. Hiß. 752.
M Finguieula Scapo fubyiüofo. Fl, Lapp, ij , T. XII.
Fig. 2. Fl, Sm, 23 f 27.
De BloemfteeltjeS <, die de cenigfte Stengen IV.
van deeze Plantjes z y n , komen Haairig voor in Afdeel»
deeze Soort, welke zeldzaam is -in Lapland Hoofd-
doch ook gevonden in Siberie. Z y is in alle stuk.
deden zesmaal kleiner dan het Gemeene Smeer- nf^°n°t3“
blad, zegt de Ridder.
Alle de Soorten van dit Gewas , hoe klein
ook, zyn niet ontbloot van nuttigheden. R a jus
zegt, dat het Landvolk in Wales zig daar vap
een zagt laxeerendc Syroop bereidt: Bauhinos ,
dat de Herders in de Alpen met het vette Sap
der Bladen de kloven in de Tepels der Runde-»
ren beftryken en dus geneezen, De Laplanders
gebruiken de Bladen, om eene Lymigheid en
Lyvigheid te geeven 'aan zekere dikke Melk ,
die in de Noordelyke en Westelyke deelen van
Sweeden zeer in gebruik is , wordende aldaar
Taetmioelk o f Saetmioelk genoemd, Frisfche
Bladen van dit Kruid op de Teems gelegd
zynde , wordt de verfche wanne Melk daar
door gegooten, en dan laat menze dik worden j
st welk dus veel fpoediger dan anderszins ge-
fchiedt. In de Zuidelyke deelen van Enge»
land , evenwel, fterven de Schaapen ’er van,
als z y , wegens gebrek van Gras niets ander*
kunnen eeten , en hierom werdt dit Kruid al*
daar Whytroot genoemd, zo de Londenfche
Doktor Pennjkus aan C lusiüs verhaald hadts
' U T R i c o u n A. Neetekruid.
Een Smoelachtige gefpoorde Bloem', voort»
II, Deel, VU, Stok,