7 4 4 V y F m a n n i g e K r u Y ü 'E N '.
IV. beftaat uit twee halve Kokers en een P r iem v om ig
'Afdeel. ^ £^aam % tusfchen beiden in leggende. Dit
H oofd- featfte zal de eigentlyke Zuiger zyn. Dan ver-
STÜK' volgt, hy , zeggende „ de gedaante van deez-e
■ T v , Ruiger [dat is Snuit] en deszlfs famen-
„ Helling overeenkomftig bevonden te hebben
, , met de Afbeeldingen, welke ons door den
a, Heer R e a u m u r daar van zyn medege-
deeld.” Maar zyne aanhaalingen van dien
Heer (* ) vertoonen de Snuit van een geheel
ander V lieg je , welke flegts een enkele Scheede
heeft en een vierborjleligen Zuiger. Is nu die
Zuiger zodanig gefteld in deeze Vliegjes , en
niet geknakt, dan zouden zy fehynen te be-
hooren tot het Geflagt der Staande Vliegen
CBombylii) > en onder dezelven een nieuwe;
Soort uit te maaken ( f ) ; doch dit vereifcht,
mcoglyk, een nader onderzoek.
n. (a ) Hondsdood met een regtachtige K r u id ig e
S S T
Kum.
Smalbla- (*) Naamelyk Afem* des Infe&és* Tom. V. Pl* $. Ftg, i 6 , 17.
Zyn Ed heeft wel Tim. 9 : doch , alzo- ’er maar zes Times vait
Reaumurs Infekten - Werk in’t licht zyli, zal men door in.
binding de halve Toraes derzelve.i, miftaftelyfc , vooir gehee-
le geleld hebben. Ik zou dAar van niet fpreeken , indien het
opzoeken daar van my , om die reden , niet veel moeite gegeven
bad.
(I) zie het I. Deels, XII. Stuk van deeze Natvutlyk.t
HiftoHsy hladz. 59- , enz.
( i ) Apocyr.um Caule reftiusculo Herbaceo &c. KALM. /f.
III. p. 258, 317. Apoc. Canad, RamoTum 8cc. Mor. Hifi.
III. p, 609. S. ij . T. 3. f. 14. Apoc, Virgin, Mor. ?r*l,
a-jz.
P E N T A N i> R I A. 745
S t e n g , langwerpige Bladen en Bloemplui- IV.'
men endelings. Afdeel.'
_ Hoofd-
Deeze P lan t, ook in Virginie en Kanada stuk.
groeijende, is onder dien naain bekend by ver- taigjniai
fcheide Autheuren. Z y heeft de Bloempjes
klein; de Scheedjcs zeer lang en dun; de Bladen
- naar die van Wolfsmelk gelykende. De
Heer K a l m vondt deeze Soort o f de voorgaande
( * ) overvloedig op de Grenzen van Nieuw
Engeland en Kanada, en ze g t, dat deFranfchen
haar Herbe a L ap u ce noemden. Het Melkachtige
Sap , daar van,hadt by fommigen , die teder
van Huid waren, eene brandende eïgenfchap;
doch op hem hadt het geene aandoening, h
Schynt dat menzcC a n n a b in um gebynaamd heeft
wegens den Bast, die den Indiaanen voor Hen»
nip zou verftrekken, wordende van de Eogel-
fche Amerikaanen In d ia n H em p geheten. De
Bloemtuiltjes komen ookzydelings voort. C l a y -
t o n vondt in Virginie nog eene Soort metfmal-
ler fpitfer Bladen en eene Heefterachtige Steng.
De Bloempjes waren in beiden wit o f ook
groenachtig.
(3) Honds-
2 3 *. Apoc. Caxndenfe maximum. Pluk, Alm. 35. T. 13. f
1. Apoc. ereftum Virg.&c, Ibid. T. 260. f. 4. Asclepias erec
ta Ramofa &c. Clayt. N\ 438. Gron. Virg. p, 3S.
(*) Want Kalm, hier aangehaald, fchynt te fj>reekenvan
de voorgaande, doch zy verfchillen weinig,
A a a 5