IV.
Afdeel
IV.
H oofdstuk.
Eenwy•
vijre.
Gaiium
trifidum.
Dricdeeh'g
IV.
Jlfenta’
nam.
Eergs.
dat door Europa gemeen is , en. naar, het welk
e , als meest in Wallen, aan de kanten van
Slooten , Beekjes en Rivieren groei jende , dit
Geilagt den naam voert van JValjlroo. Misfchien
' doet daar ook toe , de langte van deszelfs Steng
en , alzo het die, aan de Oevers der Meiren,
in Switzerland, eenige Ellen lang heeft, zo de
Heer Haller aantekent.' De Melkwitte Bloem
zou , indien deeze Soort den Ouden bekend geweest
ware , aanleiding kunnen gegeven hebben
tot den Latynfchen o f Griekfchen naam.
Het Galion van D io s c o r id e s , evenwel, heette
dus, om dat men het tot Stremzel van de
Melk gebruikte, en hierom noemen het fommi-
ge Duitfcherj Labkraut, niet alleen , maar ook
de Franfchen Caille-Laut o f Petit Muguet, de
Engelfchen Wit Vrouwe Bedjtroo.
(3 ) Walflroo met viervoudige Liniaale Blaadjes
, een leggende rüuwe Steng en driedeeli-
• ge Bloempjes.
Deeze , in Kanada waargenomen door den
Heer Kalm, heeft een zeer Takkige Steng en
meestal drie Bloemfteelen, die zeer dun zyn ,
van langte als de Bladen: de Bloempjes klein
en w i t , in drieën gedeeld , met drie Meeldraadjes.
(4) Walflroo met bykans viervoudige, Liniaale,
(3) Gaiium Fol. quaternis linearibus &c. Oed. Dan. 4a.
CiJ Gaiium Fol, fubquaternis lin, lsvibus &c. Gallium
7 ,. e/Fene Blaadjes , een zwakke ruuwe IV*
Steng en gladde Zaadhuisjes, - iv.
Hoofd»
In Duitfchland is de Groeiplaats van deeze stuk.
Soort, welke Zeer hoog Berg-Waljlroo getyteld Monogy-
wórdt van Rupp 1 u s , die aanmerkt, dat d蔑 ‘
Bloem minder vlak is dan in de andere Soorten.
Dezelve is wi t , maar voor het ontluiken van
buiten paarfchachtig.* Ook is zy grooter dan in
de anderen. Men heeft aan de SteDg v y f , aan
de 7 'akken vier Blaadjes waargenomen : dóch
vólgens den Heer H a l l e k . zóu ’t getal der
Blaadjes agt zyn.
C5) Walflroo met zes Liniaale Blaadjes om
de Steng , vier om de Takken ; een Jlappe Tmtto-
Steng t de Steeltjes byna tweebloemig, de y^wend.
Vrugten glad.
Deeze groeit , volgens den Heer K a l m ,
ook in Noord-Amerika. O f men ze aldaar tot
, Verwen gebruike, ’ t welk uit den Bynaam te
vermoeden ware, is my niet bekend.
(6) W alftroo «iet zesvoudige^ Lancetvormige, vr.
UlifinOfura.
•Cau’e r< £to, Fol;-fenis &c. hale. G o u t . 189. Zinn. G o e tt. ras
431, Galium montanum altisfimum &c. Rupp. Jen, 3,
(s) Galium Fol. linearibus, Caulinis fenis , Ramorura quaternis,
Caule fLccido c,
(6) Galium Fol. fenis Lanceolatis retrorfum ferrato aculea-
tis :ase. Aparine N. «j.- -R. Lugdb. 2jj. FI. Suec. 121, 127.
Apaiine minor pal. Parifienfis, Fl. albo. Tourne. Injl. 114.
FI. Lapp. j8. Gallium album minus. VAILL- Paris. y%. Pet.
fieri. 30. f. 6. Rubia quxdam minor. J. E. Wfi. III. p. 71«,
II. Deel. vu, stuk.