IV. thans, zyn de knobbeltjes', waar uit de Takken
Afdeel. be^aan ^ veei ronder, ’t welk van de Groeiplaats
H oofd- kan afhangen. De Bloem, insgelyks in ’ c Werk
stuk. vaQ W e i n m a n n , Plaat 1 57, afgebeeld, ver-
Jgt.ttWy' toont z l% vee* PraSu'ger 5 en is aan de kanten
zeer aartig met Franje van witte Haairtjes, als
Fluweel, gezoomd. Z y maakt een groote vyf-
puntigc Ster u it, wel een Handpalm breed,wier
punten fierlyk paarfch gerand zyn, en verderin-
waards geel met paarfcheStreepen. Het midden
o f de Navel onderfcheidtze, voornaamelyk, als
niet hetgedagte Rondzeltje, dat de Teeldeelen
in de andere bedekt , maar, in ’ t midden van
een ruige S ch y f, zekere uitlteekende Puntjes
hebbende, die als een Sterretje binnen de Ster
maaken. Deeze kroonen de Vrugtbeginzels, wel-
ke ’er twee zyn , zonder Styl o f Stempel.
Behalve dé zonderlinge vertooning van zekere
Natuurlyke deelen , in deeze Bloem, heeft
dezelve ook een zeer ongewoone Reuk. L in-
njeus noemt dien Bokkig, Veneriaal en geil: doch
R o E s e l merkt aan, dat dezelve veel overeenkomst
heeft met dien van rottend Vleefch en dit
zou de reden z y n , dat de Vleefchvliégen deeze
Bloemen niet alleen vlytig bezoeken, maar ook
met haare Eijeren beleggen, zo dat men dik-
wils de uitgekomen Wormpjes daar in ziet kruipen.
Het is , volgens hem, zeer blykbaar, dat
niets auders dan de gedagte Reuk de Vliegen
daar toe beweegen kan.
(3J Sta-
(3) Stapelia, die de Tandjes der Takkenflomp IV.
h e e f t , met een Doornachtig p u n t je . Afdëel.
Dit zonderlinge Gewas is thans ook tot dit
Gellagt betrokken.‘Het verfchilt van de andc- hm
ren ongemeen , door de kleinte der Bloem,
welke de Ridder ook nog niet onderzögt hadt.
D e Hoogleeraar J. B u r m a n n u s , hetzelvecle^6*6***
in Plaat brengende, meldt,dat het uit een dikken
Stoel, van byna een Vuist groot, die zig
als met kondig Snywerk vertoont, la k k en
u itgeeft, welke alleenlyk uit ronde Sappige
Knobbels, aan elkander gevoegd, beftaan, en
deeze zyn met langwerpige Vleefchkleurige
Schubbetjes getepeld. Uit het midden van deeze
Schubbetjets fchynt de Bloem voort te komen
, die paarfchachtig is en zeer klein; wordende
gevolgd van Haauwcn, omtrent een Vinger
lang , die niet overend ftaan, gelyk in de
êerfte Soort, maar nederhangen. Naar een ge»
fchilderde Afbeelding is deeze in Plaat gebragt.
H e r n i a r i a . Duizendgrein.
Een vyfdeelige Kelk zonder Bloemblaadjes,
behalve de v y f geknopte nog v y f onvrugtbaare
Draadjes bevattende, en een eenzaadig Zaadhuisje
, dat zeer klein is j maaken de byzondere
Kenmerken uit. ^jer
( i ) Stapelia Denticulis Ramorum obtuiis tnucronatis. SyJÏ.
Wat. Vtg. XIII. Stapelia aphyllos ad nodos tnamillaris, Flos-
•ulo rubello, Sili^m's pendulis. Bwrm. Afr, 17. x. 11,