gens B o c g o n e . Het komt in de Popeljoen-
Zalf. G u e n o c i u s gebruikte den Wortel
in plaats van de Sarfaparil. Van de Vergiftige
uitwerkinge des Kruids tot Moes j kan
men in de Neuremburgfche Verhandelingen
een voorbeeld vinden.” .
( 17 ) Nagtfchade met een ongedoornde Kruidige
Steng; Eironde uitgegulpt hoekige
Bladen; de vrugtdraagende Steeltjes een•
bloemig en knikkende.
IV. „
Die Soort van Nagtfchade , welke L o b e e
Peper van Guinée noemt, zou ook in Ethiopië,
als mede in China huisveften. De llepr N. L.
B ü rm a n n u s teltze, benevens nog negen andere
Soorten , onder de Kaapfe Planten. De Steng
is taamelyk ftyf. Z y draagt roode Appeltjes, die
fterk geribd en hard zyn. De Bladen gelyken
veel naar die van ’t Geele Bilfenkruid'.
xviiT. f18) Nagtfchade meteen ongedoornde Kruidige
Meriongerta. Steng ; de Bladen Eyrond, JVoliïg ; de
draagcnde. Bloemfleelen hangende en verdikt; de Kelken
ongedoornd.
Hier wordt deGewoone Eijerplant bedoeld,
wcl-
( 1 7 ) Stlanum Caul. in. Hetbaceo, Fol. ovatis &c. Pluk.
tb]i. 216. f. 4. Am. Acad. IV. p. 367. Sol.Pomifer. Fr.ro-
tundo, ftriato, duta. C. B. Pin. 167.J. B. Hifl. III. p. 62o. Sol.
Pomiferum Herbariorum. LOB. Jet«, 165.
( 18) Stlanum Caul. in. Herb. Fol. ovatis &c. Sol. Cal. aculeatis
&c. H. Cliff. Ups. FL Zeyl. R. Lugdb. 426. Sol. Pomif. Fruftra
oblongo, C, B. P in, 1 «7. Mala in'faua, Dod, Tempt, 4S*.
Afdeel
v. »
H oofd- , ,
STUK. jj
Eenwy
Vige,
XVII.
Solanum
jEthiopi*
e-um.
Ethiopië
fche.
welke B aühinus noemt Appeldraagende IV.
Nagtfchade , met een langwerpige Vrugt, T our-
kefort hadtze Melongena geheten en ’er ver- Hooed-
fchillendc Soorten van gemaakt, naar de KleurSTUK*
van de Vrugt, naar dat dezelve langwerpig
rond is , met o f zonder Doornen. Want,fchoon
wel de gewoone Eijerplant de Vrugten van grootte
, Kleur en Geftaltc , byna als Hoender- o f
Lende-Ei jeren h e e ft, zyn ’er doch ook met
blaauw o f paarfchachtige, met geele en Rooze-
kieurige, met ronde en ftekelige Vrugten. In ’t
Franfch noemt menze Mayenne o f Aubergine,
in ’t Engelfch Mad- Appels, in ’t Hoogduitfcli
Melantfen; welke laatfte benaamingen, hoewel
van Mala infana, gelyk DoDONéus het heeft,
dat is Dol-Appelen, afgeleid, hier niet het al-
lermintte ftrooken. De Vrugc naamelyk heeft
geen kwaade uitwerking , ja ftrekt zelfs aan
Menfchen tot S p y z e , wordende , even als de
Appels der L ie fde , met Peper, Azyn en Zout,
gegeten. By deEgyptenaars, daar zy wel twee-
o f driemaal zo groot vallen , zyn deeze Appelen,
’t zy onder de Afch o f in de Pan gebraden,
o f ook in Water gekookt, een dagelykfe
Spyze, zo B el loni u s verhaalt.
LiNNiEus hadc bevoorens Gedoomde Kelken
aan dit Kruid toegefebreeven; doch thans geeft
zyn Ed. ’er , om het van de volgende Soort te
onderfcheiden, ongedoornde aan. Ik bevond in
de myne, die ikdeezen Zomer groeijende had,
eenige Stekeltjes aan de Kelken. T o u r n e f o r t
V v 3 heeft