A fdeel.
I V .
H o o f d stuk,
yierwy-
V>ge,
„ Geutswyze geplooid , ontfpringende uit een
,, foort van Scheedje, dat de Takjes omvat
, , en uitloopt in twee kleine Oortjes, die zig
,, digt aanvoegen tegen het Scheutje , dat uit
„ de Scheede komt. De Stamper van de
„ Bloem, uit vier Vrugtbeginzels famcugeftcld,
3, is omringd met agt Meeldraadjes o f liever
33 Meelknopjes, welke vervat zyn in een Bloem
, , o f Kelk, die uit vier Blaadjes van eene Le-
„ pelachtige figuur , o f uit één Blaadje, dat
3, kruislings op de zelfde manier in vieren ge-
s, deeld i s , beftaat. Van kruid met Grasachtige Bhlaedt enK,leins Fontein- is de Bloem
3, eveneens, doch kleiner; de Blaadjes zyn plat
, , en komen voort uit een Scheedje, dat om
3, het Takje fluit, en de Zaadjes zyn, ten ge-
3, tale van vier , in ’t vierkant geplaatst ( * ) .”
De Heer H a l l er heeft het gedagte Groo-
te Fonteinkruid, met Grasachtige Bladen, van
V a i l l a n t , betrokken tot eene Soort, welkgee
nz, y■np lEatdte. noemt Fonteinkruid met ronde Stendrongen
Aai3r .zeer lange Bladen en een dikke ge
De Bladen van deeze, die zeer
gemeen was aan de Oevers by Gottingen, hadden
nogthans maar de langte van vier o f vyf
Duimen , zy waren overal minder dan een L inie
breed, en hadden de kanten nederwaards
omgeboogen ( f ) . De Stengen waren zeer lan g»
I rond
(*) Ibidem , pag, 164.
( t } Margiui üetrfuta cor.volutn. Indien men daar door ver*
liaan kan, dat de Bladen van onderen ïondachtig zyn , zo
zóu zy met het gemelde flrooksn.
iond en door inenïgvüldigë Takmaakingen digt IV.
in elkander verward, zig buigende naar den loop
Van den Stroom , en gaven aan de tóppen , op Hoofd-
korte Bloemfteelen, dikke Aairen uit. Het Ge-STUK* troste Smalbladige van C. Bauhinüs wordt .
door zyn Ed. hier ook t’huis gebragt; doch ’t
fchynt veeleer dat het Grasachtige Takkige van
dien Autheur, hier behoore. ,, Hetzelve, naa-
3, melyk , brengt uit een Steng van een Voet
3, o f ook Wel een Elle lang, die zeer dun 3 rond
5, en Witachtig i s , met Verfcheide Armen, lang-
3, werpïge , donker groene, Grasachtige Bla-
3, den j niet overhoeks , maar Ver van elkan-
3, der, voort, welke in andere Blaadjes, byna
3, Haairachtig dun , uitloopen „ en bovendien
5, komen uit de Oxels der Bladen wederom
3, andere Stengetjes , die zig op de zelfde ma*
3, nier verdeeleD» Aan ’t end van de Steng
3, komt een Steeltje van drie Duimen Iahg,mè.c
33 zeer kleine Bloempjes 3 waar op kleine ruuw-
„ achtige Zaadjes volgen , niet als aan een
S3 Tros 3 maar meer verftrooid en Aairswyze
„ vergaard (*> ”
ik
(*) Dus befchryft C» BAUHÏNUS dit zyn Grasacitig Tak-
fog Fonteinkruid, onmiddelyk agter de befchtyving van het
andere, ’t welk derhalve weezentlyk Racemofum heeten
moet, niet Ramofum , gelyk fommigen het begreepen heb-
ben, om dat, het door een Drukfeil dus in de Finax ftaat.
Hy zegt duidelyk daar van, dat de Bloempjes en Zaaden al#
Druifjes by elkander geveegd zyn en dus weezentlyk getrost
of een Trosje uitmaakende. ]. BAuhinus begreep dit ook
:G C % wel
II. Dxu,. VII. Stuk»