A fdbel,
ii.
Hoofd*
«TUK.
Eenxay.
■ v<fr.
I.
Pïnrukula
Lufitanka.
Pottttgeefch.
n.
V'ülgaris,
Gemeen.
ta S T w e ëMa n n i c é E r o i d è k .
maar de Bladen waren Lancetvormig, onge«
fteeld, gekarteld, gepaard aan de Takjes, die
Trosjes droegen, van dergelyke geele Klompachtige
Bloempjes eii Zaadhuisjes als die van
het Speenkruid. De gedroogde Bladen , tot
Poeijer gemaakt, waren , als men het op dé
Wonden leid', een treffelyk Heelmiddel. In de
Landtaal werdt het Chachaul geheten. ,
P i n g u i c u l a . Smeerblad.
Van dit Geflagt, dat wegens de Smeerigheid
der Bladen zynen naam h e e f t , komen de vol*
gende Kenmerken té voorfchyn. Een-Smoelachtige
gefpoorde Bloem: een tweelippige vyf-
deelige Kelk; een eenhokkig Zaadhuisje.
’t Getal der Soorten is vier, die altemaal in
Europa huisvesten.
Cl) Smeerblad met het Honigbakje aan de
tip verdikt.
Deeze Soort, in Portugal waargenomen, is
uit het gezegde kenbaar.
(aj Smeerblad met een Cylindrifch Honigbak.
je , van langte als het Bloemblaadje.
Dee-
( i ) Piagmcuïa Ne&arii aplce incrasfato. Syst. .Nat. XII.
Gen. 30. p. 61. Veg. XIII, p. SI. Pingiiicula Flore minore
cacneo. RAJ. Hift y$z. Viola paluftris, Finguicula diita, Lu*
fitanica. Gris, Lu fit.
(z) Pinguicala Né&. Cyl. longitüdine Feta!!. ÖED, Dan.
93. Fh Lapp. Suec. R, Lngdk, 304, Samicula mont, FJ. Cafc.
D ï Ä N D A I A» 1X9
D e e z e , reeds over lang bekend, is Berg-Sa• IV.
rticula, met eene gefpoorde Bloem,by C. B au* a™ l »
iï in u s getytèld, én komt, onder den naam van Hóofd-
Pinguitula GesnèH , voor, in ’ t Werk van J .STUK%
B a u h in u s . Die Autheur merkt aan, dat G e s - ■
n e r u s ’er Olyfbladen aan toefchryft, terwyl
het de Bladen veel breeder heeft. Zynè Afbeelding
verfchilt weinig van die van C t u s i u s ;
welke goed is , volgens den Heer H Ä L L e R i
door wien dit Kruid, dat op Moerasfige plaatfen
in geheel Europa gevonden wordt, in Switzér-
land ook hier én daar, in belommerdeBosfchen,
is waargenomen. Hierom voert deeze Soort d'eii
bynaam van Gemeene ■, zynde in Gelderland door
den Hoógleeraar D. d e G ó r t é r ook ontdekt
; wordende in ’t Nederduitfch, Volgens zyn
Ed , Butterwortel genoemd o f Berg-Sanikel;
doch de Engelfchen noemen het Butterwort, dat
is Boterkruid, wegens de Smeerigheid der Bladen
, ’t welk beter ftrookt.
Dit Kruid geeft uit den Wortel eenige ovaalé
Bladen; met een dikke Lymerigheid begroeid 4
die de randen inwaards geplooid hebben ,. van
buiten ruigachtig. Dezelven maaken een Plantje
byna als de Primula V e r is , en daar tusfeheri
komen enkelde Bloemfteeltjes van* aanmerkelyke
längte, ieder met één Bloeihpje, dat Veel näar
dé
donato. C. ? . Pi«. *43> Pinguicala Gesneri. J. B. Hiß. Illi
546. tournf. In ft. 167. Hall, Hdv. C u . ringuiceik;
Cj,Us. Hift. I. p. Mi* tam , 3«o.
I