IV.
A fdeel.
iv .
H o o fü t
STUIT.
fficrvjy*
f
welke de Fucus Ferulaceus: van Lob e l »
in Graften van Zeewater, by den Koningly-
ken Weg , Ftareggio genaamd , te Florence.
Dergelyke Kruid" is ook aan de Zeekust van
Virginic waargenomen.
Zo als de Ridder dit Gewas, in de Zomer
des Jaars 1746, aan den Zee- Oever van West-.
Gothland in Sweeden vondt, kroop hetzelve
met zync Stengen byna onder ’t Zand, gaf
kleine Blaadjes 5 die Elsvormig waren en droeg
zyne Bloempjes in de Oxelen, gelyk het klein-
11e Grasachtige Fonteinkruid. De Steng was
dun en Draadachtig , in Leedjes verdeeld en
Takjes geevende uit ieder Knietje. De Blaadjes
, zeer fmal en plat, van figuur als een
Speld, omhelsden malkander met een breeden
Vliezigen Voet, Hier in was een ongelleelde
langwerpige Aair begreepen (*), waar van do
Bloempjes beftonden uit vier rondachtige Meel-
knopjes , eenigermaate dubbeld, en vier, vyf
of zes Vrugcbeginzeltjes j de Vrugt uit even
zo veel Eyronde Zaadjes , elk op een byzon*
der Steeltje , zo dat dezelve zig als een Kroontje
voordeedt,
Deeze befchryving komt nagenoeg overeen,
met
(*) Ongefteeld komen deeze Aalrtjes ook voor in de Afbeelding
van J. Bauhinüs. Tom. III. p. 784. welke door-
Gouan hier t’fmis gebragt wordt, en de Facu.s Ferulaceuj van
L obel fchynt zulks ook aan te duiden; terwyl die Aairtjes,
n de Afbeelding van Mighelius, blykbaar gefteeld zyns
dat dit een byzondere Soort van Ruppia moet wezen.
met die van het tweede zeer kleine teinkruid , Zee - Fon- W. dat Ray in Moerasfige Slooten, lV#
aan den Weg, van Colchefter in ’tGraaffchap Hoofd-
Esfex naar Goldhanger, en dus op een aan-s^
merkelyken afltand van de Noordzee, vondt.y*
Evenwel zou die meer kunnen Rrooken met
eene Verfcheidenheid van dit zelfde Gewas ,
in dergelyke Slooten by de Zoutgroeven van
Irtria groeijende , welke Michelius af*
beeldt, hebbende de Blaadjes Romp. Met
deeze laattte komt zodanig een Kruidje overeen,
dat ik voor veele Jaaren in een Sloot van
Noordholland gevonden heb , en dus zou de Ruppia ook tot de Planten van ons Land be-
hooren. Linn^eus hadt dezelve, nu reeds
veertig Jaar geleeden, by ’t Dorp Katwyk ger
vonden , en zegt verder, dat menze in Slooten
of Kanaalen aan den Zeekant, van Italië»
Vrankryk, Engeland en de Nederlanden, aantreft
(*> De Afbeelding van ’t gezegde Plantje
, dat geheel onder Water groeit, heb ik in Fig. 3, op Plaat XLI, gegeven,
S a g 1 n a. Vetmuur.
Een vierbladige Kelk en vier Bloemblaadjes
, waarop een Zaadhuisje volgt , dat vierkoppig
is met eene Holligheid en veele
Zaad-
(*) Crescit in Fosfis maritimis, Ita'iae, Gallias, Anglist,
Belg'i: nos Plantam ad pagum Katwyk Iegimus» Hart, Clifp,
43«. Cc 4