5 f4 V t F i K A N N t G É K r u i d è n .
lV . opgeregt, een Hand hoog , met ongedeelde
Afdeel. g jaac)jcs en Draadachtige Bloemfteeltjes , die
Hoofd- eetis zo lang zyn. De Zaadhuisjes , kleiner
stuk. ^an dg Kelkjes, hangen nederwaards.
v* • ( 5 ) Guichelheil met Eyronde Jpits achtige
tetoitia. Blaadjes en kruipende Stengetjes.
Teder.
Ongemeen klein en teder is deeze, te voo-
ren tot het voorgaande Geflagt betrokken ge-
weeft. B a ü h i n u s hddtze Klein - Penning-
kruid, met paarfch achtige Bloemen, getyteld.
D e geflalte* naamelyk, zweemt haar ’t ze lv e;
z y kruipt, op dergelyke manier, langs den
Grond ; doch de Bladen zyn naauwlyks groo-
ter dan Erwten , eü de langte dér Stengetjes
is minder dan een Handpalm. Het blyft óver
en groeit op vogtigë Heijeft van Vrankryk,
Engeland en Italië ; ja > volgens B o e r h a a -
v e , ook in onze Nederlanden*
fïiwfc De Heer C l a y t o n merkt aan , dat in
WtSmig. Virginife een Guichelheil groeit, mèt een enkel
opgeregt Stengetje eh geele Bloemen, die
óp lange duhfte Steeltjes uit dé Öxels der
Bladen voortkomen , welke by vyven o f zes-
fen , Sterswyze , aan de Knoopen der Stengetjes
( j ) Anagailis Fol. oyafis acutinsculis &c, Lyfimachia
' siella. Sp. Plant. 211. Lyfimachia Fol. fubrotundis &c.
GueTt. Stamp, II. p. 119. Lyfimachia Fol, orbiculatis Stc.
Saov, Monsp. i is* Gouan Monsp. 91. Numraularia minor
purpurascente Flore, C. B. Pin, 310, Fradr, 139, fdOBIS,
Hifi. II. p. 567. S. U Ti f. 2.
P E N T A N D R I A .
getjes geplaatst zyn. Dit zal dan een byzon- IV.
dere Soort uitmaaken (*). Afdeel.
„ H oofd*
o P I G £ L I A« STUK*
Een Trechterachtige Bloem , éen dubbeld
Zaadhuisje, dat tweehokkig is en veele Zaaden
bevat, fy n de byzöndëré Kenmerken van dit
Geflagt, dat twee AmerikaaUfche Soorten bev
a t , naamelyk:
( 1 ) Spigelia met een Kruidige Steng» de bo- s lp
venjle Blaadjes viervoudig. AntMmia,
BraiiUaaa-
Aan dit Gewas, ’t welk van P E T i V E R fche*
Brajiliaanfche Peterfelie is getyteld, en aldaar
Arapabaca genoemd w e rd t, volgens M a r c -
g r a a f , heeft de vermaarde B r o w k e ,
die hetzelve ook op Jamaika vondt, den naam
van Spigelia gegeven. Het heeft aan ’t end
vier Lancetswyze en aan de Steng twee gepaarde
Blaadjes, uit wier Oxëlen zyd -T ak je s
voortkomen, ook aan ’t end vierbladig. De
Bloemen groeijen Troswyze en het Zaadhuisje
gelykt naar een Balzakje.
Over
(*) Anagailis Caule erefto , Floribus flavis. Geon. Virg,
25.
(1) Spigelia, Syfl. Nat. XII. Gen. 20g.p, 153. Veg.XIII.
Gen. 209, p. 166, Am. Aead. V. p. 133. T. 2. Spigelia
quadrifolia. Brown,7 <*»MJ6.T. 37. 6 3. Arapabaca quadrifoljs,
Fm&u tefticulato. Plum. Gen. )b Bahr. ASquin. ïf, üra-
zeel - Parsüs. Pet iv. Gaz. T. f. 10. Arapabaca Brafiliaa»
libus. MARCGR. Iiraf. 46,
K k 2
K. Deel, VII* STWU