IV. bragt en verplant in de Hoven van Engeland,
Af- e l’ Duitfchland en de Nederlanden, om als Salade
Hoofd- te gebruiken en tegen ’t Graveel. Deeze wordt
stuk. cjan Tuin- o f Zaay-Hartshootn genoemd.
xvi. f 16) Weegbree jwef Liniaale eenieszins w-
FUntato v y „ £ Lteflingu. temde Bladen, ronde Bloemjtengen en Ey
Loeflmgs. ronde Aairen,, die uit gekielde Vliezige
Blikjes famengefteld zyn.
Op Heuvels en aan de kanten der Akkeren
in Spanje, nam de vermaarde L o e f l i n g
deeze Soort waar, die kleiner is en vroeger
komt dan het gemeene Hertshoorn-Kruid, doch
bovendien in de gemelde hoedanigheden ver-
fch ilt, inzonderheid , doordien zy de Bladen
maar weinig getand heeft en de Bloemftengen
Haairig.
De Eenhloemige Weegbree thans uitgemonfterd
zynde, zo volgen hier de Soorten met getakte
Stengen, naamelyk in de eerfte plaats.
xvit. (17 } Weegbree met een Takkige Kruidige vlookiuid. S ten S | de Bladen eenigermaate getand en
omgekromd, de Hoofdjes ongebladerd.
' Dit
(16) Plantegó FoL Linearibns fubdentatis Sec. Loefl. ƒ/«,
124. Plantago marina. Petiv. Hert. 3. f. 9. Rat. Angl,
III. p. 3 IS.
(17) Plantago Caale Rarnofo Herbaceo &c. H. Upf, Mot»
Mei. R. Lugib. 401. Pfyllium majus ere&um. C. B. Pi*»
191. Pfyllium. Dod Pempt, n j. Pulicaris Herba. Lob. let**
436. Hall, H(ly, 47°; Pfyllium. Tournf. /«/?, 420.
Dit is het Pfyllium der Auiheuren, dat men
in ’t Nederduïtfch Vlookruid , in ’t Franfch
Htrbe aux Puces , in ’t Engelfch Fleawort ,
Fleefeed , in ’t Hoogduitfch Vloyfaamenkraut
roemt, wegens de figuur en kleur van het
Zaad , dat geweldig naar Vlooi jen gelykt. In
de Zuidelyke deelen van Europa groeit hetzelve
tusfehen ’t Koorn. Het komt ook by Weenen
en elders in Ooftenryk vo o r , en op de
Zandige Wegen der heetlte deelen van Swit-
zerland ; ja men vindt het omftreeks Parys.
Een harde regtopftaande Steng van een Voet
hoog, die Bladerig en getakt is , brengt gepaarde
Bladen voort welke lang* en fchraal zyn,
met eenige Tandjes aan de kanten en eenigermaate
ruig. De Bloemtakjes komen bypaaren
uit de Oxels der Bladen, en zyn ongebladerd:
de Aair is kort en dik, zevenbloemig; de Kelk
wat ruig; de Bloem witachtig uit den groener.
Het Zaad was weleer by wyze van Aftrek-
zel in veel gebruik,om Afgang te maaken, doch
naderhand heeft men begreepen, dat het Slym
van een famentrekkende Plant deeze eigenfehap
niet hebben kon, en derhalve daar van alleen
tot yerzagting, in Klyfteeren, by Voorbeeld,
tegen den Bloedloop; in Infpuitingen tegen de
fcherpte van ’t Wateren,- o f ook uitwendig in
Oog-Ontfteekingen, Ontvellingen en Brandfte-
den gebruik gemaakt. De groote Boerhaave
telt dit Slym, wanneer men hetzelve in groote
veelheid inneemt, onder de Vergiften. Dat het
X 3 in
Afdeel»
iv.
Hoofdstuk.
Monogy*
nia.